Выбрать главу

De Cock wees voor zich uit.

‘Het is volgens mij voorbij de Lindengracht, maar nog voor de Goudsbloemstraat.’

Bij een statig grachtenhuis met een fraaie trapgevel bleven ze staan. De Cock belde. Na enkele minuten werd de deur geopend.

Franciscus Froombosch, gekleed in een kamerjas van felgroen fluweel, zijn onafscheidelijke degenstok in zijn rechterhand geklemd, staarde verbaasd van De Cock naar Vledder en terug.

De grijze speurder glimlachte beminnelijk, nam zijn hoedje af en maakte een beleefde buiging.

‘Wij wilden eindelijk eens gevolg geven,’ verklaarde hij vriendelijk, ‘aan uw uitnodiging om uw verzameling fraaie netsukes te bewonderen.’

Franciscus Froombosch toonde een lichte verwarring.

‘Ik… eh, ik ben nog niet geheel gekleed,’ sprak hij aarzelend. ‘Ik… eh, ik had u op dit vroege uur niet verwacht.’

De Cock lachte.

‘Wij nemen met uw kamerjas genoegen.’

Franciscus Froombosch aarzelde nog even, toen deed hij een stap opzij, hield de deur verder open en wuifde uitnodigend. ‘Kijk niet naar de bende in mijn huis. Ik ben maar een man alleen en heerszuchtige huishoudsters zijn mij een gruwel.’

De beide rechercheurs stapten langs hem heen naar binnen en bleven in de kleine hal staan, tot Franciscus Froombosch de deur achter hen had gesloten en hun sloffend voorging door een ruime donkere gang. Ongeveer in het midden van die gang opende hij rechts een deur, die toegang gaf tot twee grote kamers en suite. De schuifdeuren met glas-in-lood in Mondriaanse motieven stonden half open.

Franciscus Froombosch liet de rechercheurs plaatsnemen in brede armstoelen rondom een ovale tafel met een wijnrood pluche kleed. Het zachte wijnrood vloekte met het felle groen van zijn fluwelen kamerjas.

Franciscus Froombosch nam tegenover De Cock aan tafel plaats. ‘U… eh, u komt werkelijk voor mijn netsukes?’ vroeg hij met enige argwaan.

De Cock knikte.

‘U hebt mij nieuwsgierig gemaakt,’ sprak hij enthousiast. ‘Voordat ik u ontmoette had ik nog nooit van netsukes gehoord.’

Franciscus Froombosch kwam uit zijn stoel overeind en liep naar een ouderwetse vitrinekast, schuin achter hem. Voorzichtig opende hij een glazen deur, nam uit de kast enige beeldjes en legde die voor De Cock op het pluche tafelkleed.

‘Voilá,’ riep hij vrolijk, ‘netsukes.’ Hij boog zich iets naar voren en wees naar een slechts enkele centimeters hoog ivoren beeldje. ‘Dat is nu zo’n netsuke uit de Ashikaga-periode, waarvan ik sprak… zo ongeveer tussen 1394 en 1574.’ Zijn vinger gleed naar een ander beeldje. ‘Deze ivoren netsuke stelt een Hollandse koopman voor… uit de zeventiende eeuw. Hollandse kooplieden stonden destijds hoog in aanzien in Japan. Maar deze netsuke is toch vrij recent. Gemaakt door de beroemde Japanse kunstenaar Bishu en gedateerd 1971. Er is de laatste jaren een levendige handel in netsukes, maar men moet wel oppassen. Er zijn nogal wat vervalsingen in omloop… gegoten beeldjes van hard plastic. Maar die missen vrijwel altijd de gaatjes, waar het koord doorheen moet worden getrokken. Dat schijnt machinaal niet zo best te lukken.’

De Cock beluisterde zijn toon en bewonderde de fijne details op de uiterst kleine sculptures. Zijn blik gleed van de nietige beeldjes omhoog naar het oude gezicht van de heer Franciscus Froombosch en hij zag de stille devotie, die het uitstraalde.

‘Uw verzameling is goed verzekerd?’

Franciscus Froombosch knikte traag.

‘Maar nooit goed genoeg,’ verduidelijkte hij. ‘Onder de werkelijke waarde. Het verzekeren van zo’n verzameling levert wel wat moeilijkheden op. Vaak willen verzekeringsmaatschappijen dat men beveiligende maatregelen treft. En daar voel ik weinig voor. Ik wil mijn netsukes zien… betasten.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Is er in de afgelopen weken nog iemand bij u geweest om over een mogelijke verhoging van de verzekeringssom te praten?’

Franciscus Froombosch schudde zijn hoofd.

‘Nee… hoezo?’

De Cock gebaarde achteloos.

‘Het is zomaar een vraag.’

Franciscus Froombosch glimlachte.

‘Van u… een vraag… zonder reden? Dat kan ik mij nauwelijks voorstellen.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij bekeek de beeldjes nog eens en gaf ze daarna voorzichtig, een voor een, aan Franciscus Froombosch terug.

Nadat de oude heer de netsukes in de vitrinekast had uitgestald en weer tegenover hem was gaan zitten, keek De Cock hem schattend aan. ‘U bent uiterlijk nog bijzonder vitaal… weerbaar.’

Franciscus Froombosch knikte.

‘Gelukkig wel,’ lachte hij. ‘Er gaat niets boven een goede gezondheid.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘En die laat niets te wensen over?’

In zijn stem trilde iets van ongeloof.

Franciscus Froombosch spreidde zijn magere handen.

‘Ouderdom komt met gebreken,’ riep hij opgewekt. Hij tikte met zijn vingertoppen tegen zijn borst. ‘Mijn oude hart wil nog wel eens protesteren.’

De Cock keek hem strak aan.

‘En voor dat protesterende hart bent u onder geneeskundige behandeling?’

‘Ja.’

‘Bij Sietse Schuringa?’

Franciscus Froombosch reageerde verrast.

‘Inderdaad… bij Sietse Schuringa.’

De Cock strekte met een ernstig gezicht zijn rechterhand naar hem uit. ‘Franciscus Froombosch,’ sprak hij gedragen, ‘u hebt al een paar maal tegen mij gezegd dat u uw netsukes wilt behouden en dat u niet dood wilt… wel laat dan nooit iemand u een maillot aantrekken.’

16

De beide rechercheurs slenterden van de Brouwersgracht terug naar de Kit.[4] De Cock keek met open mond omhoog naar de lucht. Amsterdam was nog steeds verpakt in een gore moltondeken, waaruit een druilerige regen sijpelde. De oude rechercheur bromde: ‘Ik had Franciscus Froombosch moeten adviseren om vandaag nog niet te sterven. De hemel zit potdicht.’

Het klonk profaan.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Ga jij ervan uit dat Froombosch het volgende slachtoffer wordt?’

De Cock knikte traag.

‘Als wie dan ook het op het Klavertje van Vier heeft gemunt, dan is hij het laatste blaadje.’

Vledder stak zijn handen omhoog.

‘Moeten we hem dan niet beschermen?’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Als Franciscus Froombosch zich aan onze instructies houdt, loopt hij weinig gevaar.’

‘Je bedoelt, dat hij ons moet waarschuwen als iemand hem met een maillot benadert?’

‘Precies. Als Franciscus Froombosch botweg weigert om een maillot aan te trekken, zal hij voorlopig wel in leven blijven.’

Vledder reageerde verrast.

‘Het zit volgens jou in die maillot?’

De Cock zuchtte.

‘Ik weet niet waar het in zit… hoe het gebeurt? Ik weet niet meer dan jij. Maar als drie mannen van het Klavertje van Vier in een maillot sterven, dan blijft mij niets anders over dan de vierde man aan te raden om hoe dan ook geen maillot aan te trekken.’

Vledder lachte.

‘Zo simpel is het?’

De Cock knikte met een strak gezicht.

‘Exact… zo simpel is het.’

Vanaf de Korte Prinsengracht liepen ze de Haarlemmerstraat in. Sinds er geen verkeer meer door die straat mocht, leek het wel een wandelpromenade.

Vledder stootte De Cock met zijn elleboog aan.

‘Heb je er wel eens over nagedacht, dat die oude, maar nog zo krasse Franciscus Froombosch met zijn vlijmscherpe degenstok voor ons best een redelijke verdachte kan zijn? Hij was bevriend met Zadok van Zoelen, Christiaan Cornelissen en Nicolaas van Noordeinde. Hij kende hun gewoonten, de waarde van hun kunstverzameling en had praktisch vrije toegang tot hen.’

De Cock wuifde wat geïrriteerd.

‘Hoe moet hij dat dan hebben gedaan… met zijn degenstok in hun hart geprikt? Jij hebt toch de sectie op Christiaan Cornelissen bijgewoond? Dacht jij dat dokter Rusteloos een dergelijke verwonding niet had gevonden?’

вернуться

4

Zo wordt het politiebureau aan de Warmoesstraat in penozekringen genoemd.