Выбрать главу

De Cock monsterde de uitdrukking op haar gezicht.

‘Berouw?’

Ellen van Zoelen liet haar hoofd iets zakken.

‘Een beetje wroeging… ja.’

‘Merkte u direct dat de zilververzameling van uw oom was verdwenen?’

Ze knikte.

‘Al vrij snel. Toen ik weer in dat huis aan de Keizersgracht kwam, stormden de herinneringen uit mijn jeugd op mij af. Ik ging vrijwel onmiddellijk op zoek naar dat zilveren brandewijnkommetje, waarvan ik u vertelde. Oom Zadok was aan dat kommetje bijzonder gehecht en bewaarde het op een bepaalde plek in de huiskamer.’

‘Het was er niet?’

Ellen van Zoelen schudde haar hoofd.

‘Nergens te bekennen. Ik ontdekte toen algauw, dat de gehele verzameling antieke zilverstukken van oom Zadok was verdwenen.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Verkeerde oom Zadok kort voor zijn dood in financiële moeilijkheden?’

Ellen van Zoelen gebaarde afwerend.

‘Integendeel. Oom Zadok bezat een groot vermogen… een vermogen dat na aftrek van successierechten geheel aan mij toekomt. Als ik geen gekke dingen doe, ben ik voor de rest van mijn leven geborgen.’ Ze spreidde zuchtend haar beide handen. ‘Begrijpt u… dat is ook de reden, waarom ik zo lang heb geaarzeld om met u over het verdwijnen van die zilververzameling te spreken. Ik vond het wat gênant… alsof ik in mijn hebberigheid alles wilde bezitten.’

De Cock knikte traag voor zich uit.

‘U dacht aan neef Wladimir, die niets kreeg.’

‘Precies.’

Er verscheen een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Wat bracht u ertoe om er toch met mij over te komen praten?’

Ellen van Zoelen antwoordde niet direct. Ze draaide haar hoofd iets weg. Met haar beide handen in haar schoot staarde ze enige tijd dromerig voor zich uit.

‘Oom Zadok,’ antwoordde ze zacht, ‘had een antiek houten cilinderbureau met tal van kastjes, vakken en geheime laatjes. Het stond op zijn kantoor op de eerste etage.’

Er gleed een glimlach over haar gezicht. ‘Als kind vond ik het al spannend om in al die kastjes, vakken en laatjes te snuffelen om te zien wat er in zat. Oom Zadok vond dat best.’

Ze zweeg even. Nadenkend.

‘Toen ik een paar dagen geleden in dat oude huis aan de Keizersgracht voor dat antieke houten cilinderbureau stond, kon ik ineens mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Precies zoals ik als kind deed, begon ik in vakken en laden te snuffelen.’

Ellen van Zoelen zweeg opnieuw. Ze bukte naar haar modieuze beugeltasje, dat zij op de vloer tegen een poot van haar stoel had gezet en tilde het op haar schoot. Met nerveuze bewegingen knipte ze de beugel open en nam er een briefje uit.

‘Dit,’ sprak ze hees, ‘vond ik in een piepklein geheim laatje.’

De oude rechercheur nam het briefje van haar aan en vouwde het open.

‘Lieve Ellen,’ las hij hardop, ‘zorg goed voor mijn antieke zilververzameling. Ik heb er een lang en zorgzaam leven aan gewijd. Door jouw erfdeel zul je financieel in staat zijn om de verzameling mogelijk uit te breiden en in onze familie te houden. Vooral dat laatste vind ik uit sentimentele overwegingen belangrijk.

Je oom Zadok.

P.S. En denk vooral niet te gauw dat ik dood ben.’

De Cock staarde nadenkend voor zich uit. De mooie Ellen van Zoelen was vertrokken, maar de zoete geur van haar parfum zweefde nog om hem heen, kleefde aan het vreemde briefje dat voor hem op zijn bureau lag. P.S. dreunde het door zijn hoofd, En denk vooral niet te gauw dat ik dood ben.

De grijze speurder trok zijn linkerschouder iets op en vroeg zich ernstig af welke betekenis hij aan die paar woorden moest hechten. Wanneer en vooral waarom had de oude Zadok van Zoelen dat vreemde briefje geschreven… en nooit verzonden? Gebeurde dat in een opwelling… een plotselinge opwelling in een moment van nostalgie en sentiment?

Vledder kwam vanachter zijn bureau vandaan, schoof een stoel bij en ging er naast De Cock omgekeerd op zitten. Hij wees naar het briefje.

‘Je bent toch, hoop ik, niet van plan om daar iets aan te doen?’

De Cock keek naar hem op.

‘Waarom niet?’

Vledder grijnsde.

‘Dat betekent toch niets… En-je-moet-niet-te gauw-denken-dat-ik-dood-ben? Ik bedoel… je moet daar geen mysteries achter zoeken.’

‘Niet?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Oom Zadok heeft op een zeker moment aan zijn nicht Ellen duidelijk willen maken, dat ze hem niet langer moest verwaarlozen, dat zij hem niet te gauw als dood moest beschouwen.’

De Cock glimlachte.

‘Dat is een heel acceptabele uitleg,’ sprak hij bewonderend. ‘Blijft toch, dat die zilververzameling is verdwenen.’

Vledder zuchtte omstandig.

‘Wat wil je daar nu mee doen?’ vroeg hij niet-begrijpend. ‘Oom Zadok kan zijn zilververzameling al wel lang geleden hebben verkwanseld, verkocht, aan iemand cadeau gedaan.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Je hebt het van Ellen gehoord… oom Zadok verkeerde niet in financiële moeilijkheden. Er bestond voor hem geen enkele noodzaak om zich van zijn zilververzameling te ontdoen.’

Vledder gebaarde wanhopig.

‘Wat weten wij van die oom Zadok?’ riep hij fel, geëmotioneerd. ‘Nicht Ellen van Zoelen, die nu plotseling al zijn bezittingen erft, heeft in vijf jaar niet naar hem omgekeken.’ De jonge rechercheur zwaaide met zijn armen. ‘Misschien was er in de laatste jaren van zijn leven iemand die wel naar hem omkeek… iemand die wel belangstelling voor hem toonde en die hij uit gevoelens van dankbaarheid zijn kostbare zilververzameling heeft geschonken!’

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

‘Je wilt zeggen dat er nog geen sprake van misdrijf hoeft te zijn?’

Vledder knikte instemmend.

‘Precies. Het is geen zaak voor ons. Laat die Ellen van Zoelen… als ze daar zin in heeft… zelf maar uitzoeken waar de zilververzameling van haar oom Zadok is gebleven.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Dat briefje heeft haar op haar verantwoordelijkheid gewezen.’

‘Je bedoelt… ten aanzien van het behoud van die zilververzameling in de familie?’

‘Ja.’

Vledder snoof.

‘Laat ze die verantwoordelijkheid dan ook zelf dragen en er ons niet mee opzadelen.’

Het klonk agressief.

De Cock keek zijn jonge collega enige seconden nadenkend aan. Toen kwam hij uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Waar ga je heen?’

De oude rechercheur antwoordde niet. Hij schoof zijn vilten hoedje over zijn grijze haardos en wurmde zich in zijn regenjas.

Vledder pakte hem bij zijn arm vast.

‘Waar ga je heen?’ herhaalde hij.

De Cock grijnsde.

‘Neef Wladimir vragen waarom hij vergat dat hij een nicht had.’

Ze verlieten in hun nieuwe Golf de steiger achter het politiebureau. Vanaf de Oudebrugsteeg reden ze naar het Damrak. Het regende nog steeds, kalm, gestaag en zo nadrukkelijk, dat het leek alsof het verder in Amsterdam eeuwig zou blijven regenen.

De Cock keek naar het brede trottoir, de mensen in plastic en de felgekleurde lichtreclames, spiegelend in het natte asfalt.

Vledder zat mokkend naast hem achter het stuur. De jonge rechercheur begreep niet, waarom De Cock het vele werk in de laden van zijn bureau liet liggen om achter een zaak van niets aan te gaan. Want, dat was het in zijn ogen… een zaak van niets… een erfeniskwestie, waarmee de recherche, zo meende hij, zich niet diende te bemoeien.

Bernard Zweerskade 1317 bleek een statig oud pand, herinnerend aan een tijd van vergane glorie, toen Amsterdam-Zuid nog de plek was, waar de beter gesitueerde Amsterdammers woonden.