Выбрать главу

“Een nobel streven.”

Ridderspoor knikte.

“Dat begrip broeders en zusters gold ook als een symbool,” sprak hij grijnzend, “een symbool om lid te zijn van één grote gelukkige familie.”

De Cock keek hem onderzoekend aan.

“Wat is daar voor belachelijks aan?”

Samuel Ridderspoor grinnikte.

“Van dat familiegevoel…van dat onderlinge respect kwam niets terecht. Het was een droombeeld, een illusie. Nog tijdens het leven van Alexander de Rijke ontstonden er tussen de broeders en zusters grote tegenstellingen. Die tegenstellingen kwamen aanvankelijk niet aan de oppervlakte. Het charisma van Alexander de Rijke verhinderde dat.”

De Cock knikte begrijpend.

“Nu, na zijn dood…”

Hij maakte zijn zin niet af.

Ridderspoor streek met zijn vingers door zijn dunne vlashaar.

“Er is nu al…nog geen dag na de moord op Alexander de Rijke…een felle strijd op leven en dood losgebarsten. Enkele leden van het bestuur willen de opengevallen plek van de leider overnemen. Volgens mij is het eerste slachtoffer van die strijd al gevallen.”

De Cock keek hem scherp aan.

“Wie?”

Ridderspoor weifelde even.

“Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“U vermoedt dat Friedrich Heinrich von Bodenwerder door een van de leden van het bestuur van de BHG is vermoord?”

Ridderspoor trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Ik ben ervan overtuigd,” sprak hij gedragen, “dat Von Bodenwerder niet de laatste zal zijn. De haat druipt de bestuursleden van het gezicht.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat is toch in felle tegenstelling tot alles wat Alexander de Rijke voorstond?”

Ridderspoor knikte.

“Alexander de Rijke, onze leider, haatte geweld…in welke vorm ook.”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

“Hoe vernam u van de moord op Friedrich Heinrich von Bodenwerder? Volgens mijn inlichtingen is daar nog niets over in de media gebracht.”

“Herman van Hogenbroek vertelde het mij. Hij zei dat hij nog iets in het huis van Friedrich Heinrich von Bodenwerder wilde regelen, toen hij u daar aantrof.”

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

“Iets wilde regelen?”

Ridderspoor spreidde zijn handen.

“Dat zei hij. Herman van Hogenbroek was nogal opgewonden toen hij het mij vertelde. Zo ken ik hem niet. Ik kreeg het gevoel dat hij iets met de moord op Von Bodenwerder heeft te maken…dat hij er op een of andere manier bij betrokken is.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Dat is een ernstige beschuldiging.”

Samuel Ridderspoor knikte.

“Dat weet ik.”

“Friedrich von Bodenwerder en hij waren vrienden.”

“Wie zegt dat?”

De Cock gebaarde.

“Herman van Hogenbroek.”

Ridderspoor bracht weer die vreemde lach.

“Wanneer Alexander de Rijke niet in de buurt was, vlogen die twee elkaar in de haren.”

“Waarover?”

Ridderspoor trok zijn schouders op.

“Over van alles en nog wat. Herman van Hogenbroek schold hem vaak uit voor pedofiele stinkmof.” Hij ademde diep. “Begrijpt u mij goed,” ging hij verder, “ik treur niet om de dood van Friedrich Heinrich von Bodenwerder. Integendeel. Ik mocht die man niet. Hij was volgens mij een louche figuur, die in onze broederschap niet thuis hoorde. Er gingen zelfs geruchten dat hij Alexander chanteerde.”

De Cock knikte.

“Dat werd door Alexander de Rijke tegengesproken.”

“Daar was ik bij,” zei Ridderspoor grinnikend. “Ook vele andere leden van het bestuur. Die ontkenning, zeg ik u, ging niet van harte. Alexander had daar zichtbaar moeite mee.”

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

“U…eh, u had het gevoel dat hij wel degelijk werd gechanteerd?”

Ridderspoor knikte.

“Alexander, zo wist iedereen, was homofiel. Dat was algemeen bekend en aanvaard. Maar hij was beslist geen pedofiel. Een beschuldiging dat hij wel knapenliefde bedreef, zou zijn positie als leider van de BHG onhoudbaar maken.”

De Cock knikte begrijpend.

“Daarom ontkende hij de chantage.”

“Precies.”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Hoe weet u dat de beschuldiging van knapenliefde de basis vormde van de chantage?”

Ridderspoor zuchtte.

“Daar is tijdens de ontkenning van Alexander openlijk over gesproken.”

“Door Friedrich Heinrich von Bodenwerder?”

Samuel Ridderspoor knikte.

“Von Bodenwerder wilde het gerucht van chantage uit de wereld helpen.”

“Steunde Herman van Hogenbroek hem in dat verlangen?”

Ridderspoor spreidde zijn handen.

“Het gehele bestuur steunde Von Bodenwerder in dat verlangen. Men was bang dat het gerucht zich zou verspreiden…in roddelbladen terecht zou komen.”

“Dat schaadde het aanzien van de beweging.”

“Precies.”

De Cock nam een kleine pauze.

“De man of de vrouw,” stelde hij, “die Friedrich Heinrich von Bodenwerder om het leven bracht, moet veel van Alexander de Rijke hebben gehouden.” Hij keek Samuel peilend aan. “Deelt u die mening?”

“Ja.”

“Herman van Hogenbroek?”

Ridderspoor knikte.

“Op zijn eigen manier was hij erg op Alexander de Rijke gesteld. Hij stond hem vaak bij in juridische kwesties.”

De Cock boog zich weer naar hem toe.

“Petra van Sliedrecht?”

Samuel Ridderspoor trok zijn weke kin iets omhoog.

“Haar liefde voor Alexander de Rijke grensde aan devotie.”

7

Toen De Cock de volgende ochtend vrolijk en opgewekt fluitend de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen. De grijze speurder bekeek het tafereeltje met genoegen. Daarna wierp hij vanaf de deur zijn hoedje naar de kapstok en miste. Hij raapte zijn trouwe hoofddeksel van het linoleum en hing het netjes op een haak. Daarna wurmde hij zich uit zijn oude regenjas met steekzakken. Op zijn gemak slenterde hij naar het bureau van Vledder.

“IJverig?”

Vledder liet zijn vingers rusten.

“Je bent voor jouw doen aardig op tijd,” sprak hij grijnzend. Hij keek op zijn horloge. “Nog geen twintig minuten te laat. Het mag geen naam hebben.”

De Cock glimlachte.

“Mijn vrouw had een vroege afspraak met de tandarts en bonjourde mij vanmorgen zonder pardon de deur uit.”

Vledder grinnikte.

“Vandaar.”

De Cock gebaarde naar de computer.

“IJverig?” vroeg hij nogmaals.

Vledder wuifde naar het scherm.

“Een omvangrijk proces-verbaal voor justitie. Over onze curieuze bevindingen, gistermiddag in het statige grachtenpand aan de Keizersgracht, had ik nog geen letter op papier.”

De Cock knikte begrijpend.

“Je bedoelt het aantreffen van het lijk van Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

De jonge rechercheur knikte opnieuw.

“Ik heb wel vermeld,” legde hij geduldig uit, “dat er in het souterrain een geur van parfum hing, maar het mogelijke verband met Petra van Sliedrecht heb ik nog maar buiten beschouwing gelaten.”

“Heel verstandig.”

Vledder grinnikte.

“Ik heb ook maar niet omschreven hoe wij het pand zijn binnengedrongen.”

Met een zoete grijns om zijn lippen streek De Cock met zijn pink over de rug van zijn neus.

“De…eh,” sprak hij haperend, “ik meen, dat beneden de deur van het souterrain niet was afgesloten. We konden zo naar binnen.”

Vledder keek schuin omhoog.

“Kunnen wij samen geen dwingende afspraken maken over het gebruik van dat apparaatje van Handige Henkie?”