Выбрать главу

“Leuk werk?” vroeg Vledder.

De Cock knikte.

“Absoluut. Vooral Appie Keizer was een meester in het uitdenken van vermommingen.”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Vermommingen?”

De Cock glimlachte.

“Als zakkenrollers jouw gezicht als rechercheur eenmaal kennen, blijven ze uit je buurt…krijg je geen kans meer om er een te betrappen. Daarom wisselden we bijna dagelijks van kleding, plakten snorren op onze bovenlip en kleefden baarden aan.”

Vledder lachte.

“En dat hielp?”

De Cock gniffelde.

“Zeker. Er waren zakkenrollers bij die wij in de loop van de tijd zelfs voor de derde keer arresteerden.”

Vledder reageerde verrast.

“Voor de derde keer. Werden ze dan niet bestraft?”

De Cock trok een grijns.

“Laten we het niet over de capriolen van justitie hebben, want dan krijg ik alsnog een maagzweer.”

“Ik dacht dat jij stressbestendig was.” reageerde Vledder.

“Nu wel. Met het klimmen der jaren ben ik milder geworden en ben ik in staat om zaken wat afstandelijker te bezien. Maar in mijn jonge jaren had ik nog wel eens de neiging om uit mijn vel te springen.”

Vledder keek om zich heen en foeterde op het verkeer, dat niet opschoot. Bij de kruising Prins Hendrikkade-Martelaarsgracht stond het opnieuw muurvast.

De Cock keek glimlachend toe hoe Vledder uit woede met zijn vuist op het stuur van de Golf hamerde.

“Stressbestendig?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Beslist niet.”

“Weet je het andere weggetje nog?”

Vledder knikte.

“Via de Droogbak, de Haarlemmer Houttuinen, het Haarlemmerplein en de Marnixstraat?”

“Precies.”

“Het is een omweg,” bromde Vledder.

“Hier verlies je nog meer tijd.”

De jonge rechercheur wurmde zich met de Golf uit de file en reed richting Droogbak.

“Wat verwacht je?”

“Waarvan?”

“Herman van Hogenbroek?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Toen we de vorige keer op aandringen van Petra van Sliedrecht op pad gingen, vonden we een dode Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“De vertrouw die Petra van Sliedrecht niet.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Het hoeft natuurlijk niets te betekenen dat Van Hogenbroek voor haar niet bereikbaar was. Hij kan een paar dagen op reis zijn.”

Vledder keek zijn oude mentor van opzij aan en grijnsde.

“Is dat voor jou een troostende gedachte of ga jij echt daarvan uit?”

De Cock reageerde wat geprikkeld.

“Nee, als ik de zekerheid had dat hij een paar dagen op reis was, dan waren wij nu niet met ons tweeën op weg naar de Keizersgracht.”

“Je verwacht dus wel iets ernstigs?”

“Ja.”

Vledder zweeg. Hij boog zich geconcentreerd over het stuur.

Daarna pleegde hij bewust een reeks gewaagde verkeersovertredingen en bereikte met de Golf uiteindelijk ongeschonden de Keizersgracht. Tot zijn verwondering vond hij nog een redelijk parkeerplaatsje aan de wallenkant tussen de bomen.

Gniffelend keek hij opzij naar De Cock.

“Voldoende ruimte voor jouw pyknische habitus om uit te stappen.”

De oude rechercheur gromde.

“Je mag met die pyknische habitus van mij best een beetje rekening houden. De vorige keer zat ik bijna klem tussen een boom en het portier.”

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

“Ik kon niet anders. Het was het enige parkeerplaatsje aan de gracht.”

Ze stapten uit en schuifelden over het met Amsterdammertjes afgezette smalle trottoir. Voor nummer 1821 bleven ze staan en keken omhoog.

Het pand was bijna identiek aan de woning van Friedrich Heinrich von Bodenwerder. Ook dit pand had een fraaie halsgevel, indrukwekkende festoenen, een kroonlijst en kunstige guirlandes onder de ramen. Boven de deur naar het souterrain was een breed bordes. De gordijnen achter de ramen van het souterrain waren gesloten.

Na enige aarzeling bestegen de rechercheurs de blauwstenen treden van het bordes. Naast een imposante hardgroen gelakte toegangsdeur was aan de muur een koperen naamplaat aangebracht met HERMAN VAN Hogenbroek in verzonken zwarte letters. Daaronder in een ander lettertype ADVOCAAT pROCUREUR.

De Cock trok zijn onderlip iets omhoog.

“Meneer kent zijn rechten.”

Het klonk wat spottend. Ondertussen gaf hij een ruk aan een koperen knop onder de naamplaat. In het inwendige van het pand rinkelde luid en duidelijk een bel.

De rechercheurs stelden zich bij de deur op.

Er kwam geen reactie. Toen ook na het tweede belgeluid geen reactie kwam, tastte De Cock met zijn rechterhand in een steekzak van zijn regenjas.

Vledder hield die hand tegen.

“Hou dat apparaatje nog even in je zak,” sprak hij bezwerend.

“Laten we eerst de deur van het souterrain onder het bordes proberen. In het pand van Friedrich Heinrich von Bodenwerder was die deur niet afgesloten.”

De Cock knikte toegevend.

“Je hebt gelijk.”

De rechercheurs liepen de blauwstenen treden af. Beneden bij het souterrain drukte De Cock met de punt van zijn elleboog de klink naar beneden en drukte met zijn knie tegen de deur.

Tot zijn verwondering gleed de deur open. Voorzichtig stapte hij naar binnen.

Vledder volgde.

Een paar traptreden leidden naar een keuken onder de bel-etage van het huis. Het was er aardedonker. De twee ramen aan de grachtkant waren met zware gordijnen afgesloten. De Cock stapte naar een spleet licht en trok de gordijnen verder open.

Het daglicht stroomde blij naar binnen.

Aan de wand rechts ontwaarde De Cock een reeks kastjes boven een aanrecht met vier elektrische kookplaten en twee wasbakken. In het midden van het vertrek stond, net als in het souterrain van Friedrich Heinrich von Bodenwerder, een grote rechthoekige tafel met stoelen rondom.

De Cock liep met een angstig voorgevoel langs de tafel. Een geur van parfum prikkelde zijn neusgaten. Aan het eind van de tafel was een stoel iets naar achteren verschoven. Naast die stoel lag op de plavuizen vloer het lichaam van een zwaargebouwde man. De Cock herkende de op het hoofd geplakte lichtblonde haren. De man lag op zijn rechterzij, met iets opgetrokken knieën. Hij droeg een donkerbruin colbert. Twee zwarte wurgstokjes hingen op zijn rug.

De oude rechercheur nam de situatie in zich op. Het liet zich aanzien dat ook deze man zittend op de stoel was gewurgd door iemand die achter hem stond. Daarna, zo concludeerde De Cock, moet het slachtoffer van de stoel zijn gegleden.

De adem van Vledder kriebelde in zijn nek.

“Weer een wurgmoord?” riep hij ontsteld.

De Cock knikte.

“Duidelijk. Dezelfde methodiek als bij Friedrich Heinrich von Bodenwerder…een koord met wurgstokjes.”

Vledder keek naar hem op.

“Dezelfde dader?”

De Cock trok een grijns.

“Daar lijkt het op…qua modus operandi.”

“Wie is het?”

“Wat bedoel je?”

“Wie is het slachtoffer?”

De Cock ademde zwaar.

“Ik denk dat ik weet wie hij is. Maar ik heb hem nog niet in zijn gezicht gekeken.”

Vledder glipte langs hem heen naar de andere kant van de tafel. De jonge rechercheur hurkte bij de dode neer. Geschrokken keek hij op.

“Het is…eh, het is Herman van Hogenbroek.”

De Cock knikte.

“Dat vermoedde ik al…dat geplukte lichtblonde haar.” Hij schudde zijn hoofd. “Jammer, ik had hem nog graag een paar vragen gesteld over zijn relatie met de vermoorde Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

Vledder snoof.

“Daar zijn we dan te laat mee.”

Het klonk cynisch.

De Cock reageerde niet. Hij legde zijn hoofd in zijn nek en snoof een paar maal.