Выбрать главу

“Waarom?”

De Cock tikte op de gele map.

“Dit testament handelt alleen over zijn opvolging…zijn opvolging als leider van de BHG…Bond van Haters van Geweld. Over bezittingen, mogelijke erfgenamen en legaten wordt niets vermeld.”

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Alexander de Rijke,” concludeerde hij peinzend, “had dus werkelijk al in zijn opvolging als leider van zijn eigen stichting voorzien.”

“Dat blijkt.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“Wanneer is het testament opgemaakt?”

“Nog geen maand geleden.”

“Verrassend.”

“Het lijkt er inderdaad veel op,” sprak De Cock somber, “dat Alexander de Rijke toen al heeft vermoed of beseft dat zijn einde nabij was.”

Vledder keek nieuwsgierig.

“Wie had hij als zijn opvolger aangewezen?”

De Cock glimlachte.

“We kennen hem…een kleine, gezette man met een hoekig gezicht en een spitse, wat weke kin.”

De blik van Vledder lichtte op.

“Samuel Ridderspoor.”

“Preeies.”

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

“Ik begrijp het niet helemaal,” sprak hij nadenkend. “Samuel Ridderspoor heeft tijdens ons onderhoud met geen woord gerept over het feit dat hij de beoogde opvolger van De Rijke zou zijn.”

De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.

“Misschien wist hij het niet.”

“Herman van Hogenbroek wist het.”

“Hij werd vermoord.”

Vledder keek zijn oude collega onderzoekend aan.

“Omdat hij het wist?”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht. Hij tikte opnieuw met zijn wijsvinger op de gele map.

“Dit testament lag niet op een geheime plaats in het huis van Herman van Hogenbroek. Jij hebt het zonder enige moeite kunnen vinden.”

“Het lag in een niet afgesloten la van zijn bureau,” antwoordde Vledder.

“De moordenaar of moordenares van Herman van Hogenbroek heeft blijkbaar niet naar het testament gezocht. Het had zijn of haar interesse niet,” sprak De Cock bedachtzaam.

“Het testament was volgens jou niet het motief voor de moord op Van Hogenbroek?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Beslist niet.”

“Wat doen we met dit testament?”

De Cock trok een grijns.

“Als Ben Kreuger zijn dactyloscopisch onderzoek hier en in de woning van Friedrich von Bodenwerder heeft afgerond, nemen we het testament mee naar de Warmoesstraat. Daar kunnen mensen van de recherche van bureau Lijnbaansgracht het komen afhalen.”

Hij pauzeerde even…gniffelend.

“En dan mag jij de heren nogmaals vriendelijk verzoeken om niet alleen het onderzoek naar de moord op Friedrich Heinrich von Bodenwerder, maar ook het onderzoek naar de moord op Herman van Hogenbroek over te nemen.”

Vledder keek hem schuins aan.

“De reden voor dat verzoek?”

De Cock maakte een weids gebaar.

“Beide moorden…zo is mijn stellige overtuiging…zijn een uitvloeisel van de moord op Alexander de Rijke.”

Vledder grinnikte.

“En met die geruchtmakende moord wil jij absoluut niets te maken hebben.”

De Cock knikte.

“Dick Vledder, dat heb je heel goed onthouden.”

In een snikhete Golf reden ze vanaf de Keizersgracht terug naar de Kit. De open ramen gaven in de wagen nauwelijks enige verkoeling.

De Cock zuchtte.

“Van mij,” pufte hij, “mag er best weer eens een lekker regenbuitje vallen. Zo een met van die dikke vette langgerekte regendruppels.”

De grijze speurder blikte even nadenkend opzij naar Vledder.

“Heb je Petra van Sliedrecht nog gemeld dat het voorbij is? Dat zij niet meer op de terugkeer van Herman van Hogenbroek hoeft te rekenen?”

“Ja.”

“Hoe reageerde ze?”

“Heel kort, met één enkel woord: verrek.”

De Cock gniffelde.

“Dat is inderdaad heel kort.”

“Voor ik verder nog iets kon vragen smeet ze de hoorn op de haak.” Vledder klonk verongelijkt.

“Lekkere tante,” lachte De Cock.

“Dat mag je wel zeggen…lekkere tante. Ik begrijp niet waarom jij haar nog niet wilt aanpakken.”

De Cock tuitte zijn lippen.

“Dat komt nog. Ik hoop tijdens de loop van het onderzoek meer aanwijzingen tegen haar te vinden.”

Vledder gebaarde voor zich uit.

“Ik wil ook wel eens die bewijsstukken van haar zien dat Friedrich Bodenwerder haar afgod chanteerde.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Heeft Ben Kreuger nog iets gevonden?”

Vledder knikte.

“Zowel thuis bij Von Bodenwerder als bij Van Hogenbroek was een van de twee glazen schoongeveegd.”

“Het glas van de dader.”

Vledder knikte opnieuw.

“Dat nemen we aan. Ben Kreuger zal de vingerafdrukken van die twee slachtoffers nog achterhalen om vast te stellen of de gevonden vingerdrukken op de niet schoongeveegde glazen van de slachtoffers zijn.”

De Cock glimlachte.

“Daar kunnen we wel van uitgaan.” Hij zweeg even. Nadenkend. “Wat ga je doen met het besmeurde overhemd van Herman van Hogenbroek?”

De jonge rechercheur blikte even spottend opzij.

“Dat gaat morgen op jouw uitdrukkelijk verzoek per speciale koerier naar het lab in Rijswijk.”

Vledder parkeerde de Golf op de steiger achter het politiebureau. De beide rechercheurs stapten uit.

Vledder bleef even staan en wees omhoog naar een donkere dreigende lucht, die langzaam in de richting van de binnenstad dreef.

“Je bede wordt verhoord. De regenbui die jij verlangde, is in aantocht.”

De Cock reageerde niet.

Ze wandelden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie.

De oude rechercheur liep op de wachtcommandant toe.

“Nieuwe ellende?” vroeg hij bezorgd.

Jan Rozenbrand schudde glimlachend zijn hoofd.

“Nee, maar geloof me, je hebt wat gemist.”

“Wat?”

De wachtcommandant gebaarde.

“Een halfuurtje geleden was hier bij mij aan de balie een bloedmooie vrouw…werkelijk een plaatje. Ze vroeg naar rechercheur De Cock.”

“En?”

“Onder de indruk van haar feeërieke verschijning stamelde ik dat jij er niet was. Toen draaide ze zich om en liep ijlings het bureau uit.”

“Wie was het?”

De wachtcommandant trok een beteuterd gezicht.

“Dat weet ik niet.”

“Heb je niet naar haar naam gevraagd?”

Jan Rozenbrand maakte een verontschuldigend gebaar.

“Stom. Vergeten. Ik was secondelang zo onder de indruk van haar…eh, haar uitbundige schoonheid, dat ze weg was voor ik haar iets had kunnen vragen.”

De Cock schudde verwijtend zijn hoofd.

“En dat op jouw leeftijd. Een vader met kinderen op de middelbare school…totaal overstuur door het zien van een bloedmooie meid.” De oude rechercheur draaide zich lachend om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde lichtvoetig.

Op de bank bij de ingang naar de grote recherchekamer zat tot zijn verwondering een man in een slobberig, grijs kostuum.

Toen de man De Cock in het oog kreeg, stond hij op en liep met dreunende pas op hem toe.

“Is het waar?” vroeg hij gejaagd.

De Cock keek hem verbaasd aan.

“Wat is waar?”

“Dat Herman van Hogenbroek is vermoord.”

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek de man scherp onderzoekend aan. De oude rechercheur schatte hem op achter in de veertig, begin vijftig. Hij had een ovaal, wat langgerekt gezicht met een grauwe, vale huid en diepe wallen onder fletsgrijze ogen. Zijn al grijzende zwarte haren lagen warrig op zijn hoofd.