Выбрать главу

“Hebt u zich beneden bij de wachtcommandant gemeld?”

De man knikte.

“Ik vroeg naar rechercheur De Cock en mocht van de man achter de balie hierboven op de bank op u wachten.”

De Cock keek even naar Vledder.

“Daar heeft Jan Rozenbrand ons niets van gezegd. Die mooie meid heeft hem danig…”

Hij maakte zijn zin niet af en wendde zich weer tot de man in het slobberige pak.

“Vanwaar uw wetenschap?” begon hij. “Ik bedoeclass="underline" wie vertelde u dat Herman van Hogenbroek was vermoord?”

De man duimde schokkend achter zich.

“Petra…Petra van Sliedrecht. Ze belde mij ongeveer een uur geleden op en vertelde dat ze van de recherche van bureau Warmoesstraat had vernomen dat Herman van Hogenbroek in zijn woning was vermoord.”

De Cock wenkte de man hem te volgen naar de grote recherchekamer. Daar wierp hij zijn oude hoedje treffend naar de kapstok en liet de man op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.

“Waarom belde Petra van Sliedrecht u?”

De man keek hem wat verward aan.

“Ik begrijp u niet.”

“Hoe wist Petra van Sliedrecht dat u geïnteresseerd was in zijn dood.”

De man schudde zijn hoofd.

“De…eh, ik ben niet geïnteresseerd in zijn dood, zoals u dat formuleert,” reageerde hij geprikkeld. “Herman en ik kennen elkaar al jaren. Al vanaf onze studententijd in Leiden. Wij zijn nog steeds min of meer bevriend en beiden lid van het bestuur.”

De Cock knikte begrijpend.

“Het bestuur van het door Alexander de Rijke gestichte BHG?”

De man glimlachte.

“Bond van Haters van Geweld.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“En wie bent u?”

Het licht in de fletsgrijze ogen van de man twinkelde even.

“Ik ben Charles…Charles van Lochem, en ik heb van u nog steeds geen antwoord gekregen op mijn vraag: hebt u Van Hogenbroek dood in zijn woning gevonden?”

De Cock knikte.

“Dat heb ik.”

“Vermoord?”

De Cock knikte opnieuw.

“Op exact dezelfde manier als Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”

Charles snoof verachtelijk.

“De schurk.”

De Cock veinsde verwondering.

“Schurk? Ik dachtdat Herman van Hogenbroek met hem bevriend was.”

Charles schudde zijn hoofd.

“Herman van Hogenbroek is…was…een nobel mens, een parel van de advocatuur. Hij kende Friedrich Heinrich von Bodenwerder niet alleen van het bestuur van de BHG, maar hij behandelde ook de claims van mensen die door de schurk Bodenwerder waren opgelicht…bezwendeld. Van enige vriendschap tussen hem en Bodenwerder was geen sprake.”

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

“Dat heb ik dan verkeerd begrepen. Of Herman van Hogenbroek heeft mij verkeerd voorgelicht.”

Hij zweeg even voor het effect.

“Chanteerde die schurk Von Bodenwerder de leider van de BHG?”

Charles trok zijn schouders op.

“Petra van Sliedrecht is daar absoluut van overtuigd. Ze zegt over bewijzen te beschikken.”

De Cock wees in zijn richting.

“Alexander de Rijke heeft die chantage tegengesproken.”

Over het smalle gezicht van Charles van Lochem gleed een pijnlijke trek.

“Ik denk dat Alexander de Rijke op dat moment geen andere keus had.”

De Cock reageerde wat kribbig.

“Hij was toch de absolute leider van zijn stichting? Onaantastbaar? Friedrich Heinrich von Bodenwerder was gezien zijn reputatie als chanteur in het bestuur een rotte appel. Alexander de Rijke had hem eenvoudig kunnen royeren…hem uit het bestuur kunnen verwijderen. Ik denk dat niemand daar bezwaar tegen had gemaakt.”

Charles van Lochem zuchtte.

“Ik weet niet wat Alexander de Rijke heeft bezield om die chantage te ontkennen. Maar vergeet niet dat Von Bodenwerder een louche figuur was. Een man zonder scrupules. Herman van Hogenbroek heeft mij wel eens voorbeelden van zijn geslepenheid gegeven.”

De Cock glimlachte.

“Friedrich von Bodenwerder is dood. Enig idee in welke richting ik zijn moordenaar moet zoeken?”

Charles trok een ernstig gezicht.

“De benijd u niet. Met mij zullen er velen zijn die hem naar de hel hebben gewenst.”

Hij zweeg even, keek peinzend voor zich uit.

“Het zou ook volkomen rechtvaardig zijn als hij daar nu vertoefde.”

De Cock trok een strak gezicht.

“In de hel?”

“Zeker.”

“Daar zal het geween zijn,” declameerde De Cock, “en het tandengeknars.”

Charles reageerde verrast.

“Wat zal daar zijn?”

De Cock spreidde zijn beide handen.

“Geween en tandengeknars.[4] Dat zegt de bijbel over mensen die in de hel zijn beland.”

Charles van Lochem keek hem verwonderd aan.

“U bent bijbelvast?”

Er gleed een milde glimhich over het brede gezicht van De Cock.

“Mijn moeder — God hebbe haar ziel — was een zeer gelovige vrouw. Ik werd door haar groot gebracht en vooral in toom gehouden met bijbelteksten. Ze had ze pasklaar voor iedere tijd en gelegenheid. Als kind zoog ik zo’n vreemde tekst in mij op.”

De oude rechercheur stak zijn kin iets omhoog. De vrolijke accolades rond zijn mond dansten een glimlach.

“Ik wilde toen al niet naar een plek waar geween was en tandengeknars.”

Charles schudde zijn hoofd.

“Niet naar de hel.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik gokte als kind op de hemeclass="underline" grazige weiden en wateren der rust.”

“Voor ons mensen uit de stad…een blij vooruitzicht,” antwoordde Charles met een glimlach.

De Cock wuifde het onderwerp weg.

“De man of de vrouw die Friedrich Bodenwerder vermoordde,” ging hij ernstig verder, “maakte, zo heeft ons onderzoek uitgewezen, ook een einde aan het leven van Herman van Hogenbroek.”

Charles keek hem onderzoekend aan.

“Wat wilt u daarmee zeggen?”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

“Naar uw mening,” sprak hij traag, “werd Friedrich von Bodenwerder als een uitvloeisel van zijn chantagepraktijken omgebracht. Mogelijk. Maar wat was het motief voor de moord op Herman van Hogenbroek? Zijn reputatie?”

Charles reageerde fel.

“Herman van Hogenbroek was een rechtschapen man. Dat kun je niet van elke jurist zeggen, maar ik herhaaclass="underline" hij was een parel in de advocatuur.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Wie had dan reden om zo’n rechtschapen man naar het leven te staan?”

Charles van Lochem keek hem enige tijd aan. Zijn mond zakte open en zijn lippen trilden.

“Samuel,” lispelde hij. “Samuel Ridderspoor.”

10

De Cock leunde achterover in zijn bureaustoel en plukte nadenkend aan zijn onderlip. Ondertussen hield hij de man met zijn blik gevangen.

“Dat is een ernstige beschuldiging,” sprak hij gedragen.

Charles van Lochem knikte.

“Dat realiseer ik mij.”

“De basis?”

“Wat bedoelt u?”

De Cock gebaarde in zijn richting.

“Ik neem toch aan dat u een gegronde reden heeft om een dergelijke zware beschuldiging te uiten? Ik zou graag de basis weten waarop uw beschuldiging berust.”

Van Lochem zuchtte.

“Ik zal u proberen uit te leggen hoe ik tot mijn overtuiging ben gekomen.”

“Ik luister.”

“Zoals u terecht opmerkte: wie kon er een reden hebben om een rechtschapen man als Herman van Hogenbroek naar het leven te staan?”

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

“Samuel Ridderspoor?”

Charles van Lochem knikte nadrukkelijk.

вернуться

4

Mattheus 24 vers 51.