Выбрать главу

“Hij is de enige man die belang heeft bij zijn dood.” Van Lochem verschoof iets op zijn stoel. “Alexander de Rijke,” ging hij verder, “hield er terdege rekening mee dat hem iets zou overkomen. Persoonlijk had ik het idee dat hij de zekerheid bij zich droeg dat hij binnen een kort tijdsbestek een gewelddadige dood zou sterven.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Hoe…eh, hoe was bij hem, volgens u, die zekerheid ontstaan?”

Charles maakte een mistroostig gebaar.

“Anonieme bedreigingen…meest telefonisch…en een vijandige houding van sommige actieve en zeer gewelddadige milieugroeperingen. De politie heeft er naar mijn gevoel geen notie van wat sommige milieugroeperingen zich durven te permitteren. Ik geef u de verzekering…”

De Cock stuitte de woordenstroom van de man.

“Heeft Alexander de Rijke van die bedreigingen ooit aangifte gedaan bij de politie?”

Charles schudde zijn hoofd.

“Zover mij bekend niet. Hij heeft er met geen woord over gerept. Wel heeft hij met mij en Herman van Hogenbroek over zijn opvolging gesproken. Alexander was van mening dat Samuel Ridderspoor de beste kandidaat was voor de functie. Herman van Hogenbroek heeft als jurist de wens van Alexander de Rijke op schrift gesteld.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Was Samuel Ridderspoor op de hoogte van het feit dat Alexander de Rijke hem had uitverkoren?”

Charles knikte.

“Het is hem verteld.”

“Door wie?”

“Door Alexander zelf…heel plechtig…tijdens een algehele vergadering, die hij speciaal voor dat doel had belegd.”

De Cock keek bedenkelijk.

“Waren er geen protesten?”

Charles schudde zijn hoofd.

“Eenieder accepteerde zonder morren de beslissing van onze leider.”

Charles van Lochem zweeg even. Om zijn lippen gleed een grijns.

“Die houding veranderde na de plotselinge dood van Alexander de Rijke. Een gedeelte van het bestuur vond Samuel Ridderspoor plotseling niet de geschiktste man om hem op te volgen. De discussies over dit onderwerp waren zeer verhit. Het scheelde niet veel of men ging elkaar te lijf.”

De Cock grijnsde.

“De haters van het geweld,” merkte hij gnuivend op.

Charles knikte.

“Als in een explosie openbaarde zich de onderlinge vijandschap, achterdocht en afgunst.”

De Cock snoof. “De groep spatte uiteen. De haters van het geweld werden de broeders van de haat.”

Charles van Lochem knikte.

“Na veel gekrakeel werd uiteindelijk besloten om de opvolging van Alexander de Rijke voorlopig in handen te leggen van Herman van Hogenbroek.”

De Cock keek hem gespannen aan.

“En Samuel Ridderspoor?”

Charles ademde diep.

“Samuel Ridderspoor protesteerde heftig, fel, verbeten en met zoveel kracht en emotie…”

De Cock viel hem hoofdknikkend in de rede.

“…dat bij u op dat moment de overtuiging groeide dat hij tot een moord op Herman van Hogenbroek bereid en in staat was.”

“Precies. En die overtuiging heb ik nog.”

De Cock keek even monsterend naar de man op de stoel naast zijn bureau…bezag de vale huid van zijn gezicht, de diepe wallen onder zijn ogen.

“U ziet er slecht uit,” concludeerde hij hardop.

Charles van Lochem knikte.

“Ik weet het.”

“Ziek?”

“Gebrek aan nachtrust. Na de dood van Alexander de Rijke heb ik geen oog meer dichtgedaan.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Waarom niet?”

Charles liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik ben bang.”

De Cock keek hem verrast aan.

“Voor wie…voor wat?”

Charles zuchtte diep.

“Op het moment,” sprak hij gedragen, “dat ik vernam dat Alexander de Rijke was vermoord, wist ik dat er in onze groep een golf van haat en geweld zou losbarsten. Ik heb dat zien aankomen. Sommige leden van het bestuur zijn fanatiek…zonder scrupules. Ik ben bang om te worden vermoord.”

“Door wie?”

Charles maakte een hulpeloos gebaar.

“Dat weet ik niet. De angst was al in mijn lijf geslopen nog voor de eerste slachtoffers vielen.”

“U bedoelt Friedrich Heinrich von Bodenwerder en Herman van Hogenbroek?”

Charles knikte.

“De sta als derde te boek.”

De Cock reageerde met verwondering.

“Bestaat er zoiets als een lijst van mensen die zullen worden vermoord?”

Charles schudde zijn hoofd.

“Ik ben wel de derde man die in het bestuur van de stichting werd opgenomen.”

“Von Bodenwerder en Van Hogenbroek gingen u daarin voor?”

“Inderdaad.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Bewoont u een grachtenpand?”

“Ik woon al meer dan twintig jaar op de Herengracht 1210”

“Een pand met een souterrain?”

Charles keek hem niet-begrijpend aan.

“Speelt dat een rol?”

De Cock wees in zijn richting.

“Ik geef u het advies voorlopig het souterrain van uw woning te mijden. Von Bodenwerder en Van Hogenboek werden in het souterrain van hun grachtenpand vermoord.”

Toen Charles van Lochem sjokkend en met gebogen hoofd de grote recherchekamer had verlaten, keken de beide rechercheurs elkaar een tijdlang zwijgend aan. Het was Vledder die het zwijgen verbrak.

“Kunnen we die Charles van Lochem niet beschermen?”

“Hoe?”

Vledder glimlachte.

“Heel simpel. We arresteren Samuel Ridderspoor zodat hij geen derde moord kan plegen.”

De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.

“Jij…eh, jij denkt dat Ridderspoor die twee moorden heeft gepleegd.”

“Ja.”

“En Van Lochem als derde slachtoffer op het oog heeft?”

“Ja.”

Vledder weifelde even.

“Dat is onmogelijk?”

De Cock zuchtte.

“In deze ellendige zaak is alles mogelijk. Ik vraag mij alleen af of Ridderspoor een motief had voor de moord op Friedrich von Bodenwerder.”

Vleder gromde.

“Als Ridderspoor, zoals Charles van Lochem stellig gelooft, Herman van Hogenbroek heeft vermoord als zijn rivaal voor het leiderschap van de stichting, dan heeft hij ook Von Bodenwerder om het leven gebracht. Beide moorden zijn qua modus operandi volkomen identiek.”

De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

“Waar ga je heen?”

De Cock grijnsde breed.

“Naar vriend Lowietje. Mijn dorstige keel snakt naar een cognackie.”

Vanaf de Warmoesstraat slenterden ze in de regen via de Lange Niezel naar de Achterburgwal. Het was er druk. Ondanks de regen sjokte een leger van behoeftigen langs de etalages waarin schaarsgeklede vrouwen en meisjes in het barmhartige roze licht zaten te lonken.

De Cock had er geen oog voor. Hij genoot van het malse buitje, dat het stof van het asfalt veegde en het groen van de bomen aan de wallenkant deed glinsteren. Hij schoof zijn hoedje iets naar achteren en hield zijn gezicht omhoog. Voor een vette regendruppel, die over de rug van zijn neus gleed, stak hij zijn onderlip ver naar voren en snoepte.

Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt van Amsterdam beter bekend als Smalle Lowietje, was al een eeuwigheid een goede bekende van De Cock. Op de brede basis van wederzijds respect was er zelfs sprake van een zekere genegenheid.

Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg had Lowietje zijn café. Een schemerig, intiem lokaaltje met gedempt licht, roze, want het was een trefpunt voor de vrouwen en meisjes uit de buurt. Hier rustten ze uit, de Zwarte Mientjes en Blonde Greetjes, hier dronken ze zacht nippend aan hun zoete likeurtjes en babbelden ongedwongen over de business. De lichte vrouwtjes zonder vaste partner zochten hier uit pure liefde een knappe man. Een echte vent, met een overdaad aan mankracht, want in de routine van de business viel in de regel maar weinig opwindends te beleven. En een mens wil toch wel eens wat. Lowietje wist dat. Lowietje wist alles. De buurt had voor Lowietje geen geheimen.