De Cock schoof naar het einde van de bar en hees zich daar op een kruk. Vledder nam naast hem plaats.
Lowietje kwam naar hen toe, streek met zijn vettige handjes langs zijn morsige vest en zette drie glazen voor hen neer. Aalglad dook hij onder de tapkast en kwam weer boven met een fles Franse cognac Napoleon, die hij niet aan zijn normale clientèle verkwistte, maar speciaal voor De Cock hield gereserveerd. Het was een soort eerbetoon aan de grijze speurder.
Lowietje schonk handig in.
“Hoe is de misdaad?”
De Cock maakt een grimas.
“Ieder mens heeft zijn kruis,” sprak hij gelaten. “Mijn kruis is de zonde van anderen.”
Smalle Lowietje lachte.
“Als ik jou niet beter kende,” zei hij schamper, “zou ik nu tranen in mijn ogen krijgen.” Hij schonk zichzelf in uit dezelfde fles en hield het glas op naar De Cock.
“Proost, op alle kinderen van dorstige vaders.”
De Cock grinnikte.
“Proost.”
Hij liet het glas in zijn holle hand tussen zijn vingers schommelen en snoof de prikkelende geur van de cognac op. De Cock was een echte fijnproever, een liefhebber. Hij nam een klein slokje en genoot van de weldadige warmte die de cognac in zijn inwendige verspreidde. Voorzichtig zette hij zijn glas neer.
“Nog nieuws?”
Smalle Lowietje glimlachte.
“Dat wilde ik juist aan jou vragen.”
“Hoezo?”
“Werk jij aan de moord op Alexander de Rijke?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Gelukkig niet. Maar die moord bezorgt ons wel een hoop werk. Het lijkt wel of er na zijn dood onder de volgelingen van die man een epidemie is losgebarsten. Men staat elkaar opgewekt naar het leven.”
“Zijn er al slachtoffers gevallen?”
De Cock knikte.
“Twee vooraanstaande leden van het bestuur van de door die Alexander de Rijke gestichte Bond van Haters van Geweld.” De oude rechercheur snoof. “Het zijn broeders van de haat geworden. Ik ben bang dat er binnenkort nog meer slachtoffers vallen.”
Smalle Lowietje proefde van zijn cognac.
“Ik had gedacht dat ze jou wel bij het onderzoek naar de moord op Alexander de Rijke zouden inschakelen. De meeste jongens van de penoze menen dat jij bij dat onderzoek de scepter zwaait.”
De Cock trok zijn schouders op.
“Waarom? Het is een fluitje van een cent. De dader is praktisch op heterdaad betrapt. Het moordwapen is gevonden en er zijn voldoende getuigen. Aan het onderzoek komt vrijwel geen speurwerk te pas.”
Smalle Lowietje trok een grijns.
“Het is een moord waar iedereen over praat. Men vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd. Ik heb al een paar jongens gesproken die wraak willen nemen op de dader. Mochten ze in de toekomst ooit eens met die gozer in dezelfde bajes terechtkomen…”
De tengere caféhouder maakte zijn zin niet af.
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
“Zijn er rechercheurs van bureau Lijnbaansgracht hier in jouw etablissement geweest om te informeren naar een mogelijke huurmoordenaar?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Geen hond gezien.”
De Cock lachte.
“De sprak van rechercheurs, geen honden.”
Smalle Lowietje snoof.
“Jou en Vledder uitgezonderd, maar verder…”
De Cock keek hem bestraffend aan.
“Ik dacht dat wij vrienden waren!”
Smalle Lowietje maakte een afwerend gebaar.
“Ik heb het niet zo erg op de prinsemarij.[5] Ik ben in het verleden ook een paar maal op een slinkse manier in de bajes gekukeld.”
De Cock lachte.
“Als jij voor elk gebbetje in je leven zou zijn opgepikt, dan had je nu nog een paar jaar bajes voor de boeg.”
Smalle Lowietje pakte de fles Napoleon en schonk De Cock nog eens in.
“Als jij met pensioen gaat, kom ik met een bloemetje en hou een toespraak namens de meiden en jongens uit de buurt. Er is niemand die de pest aan jou heeft.”
De uitdrukking op het gezicht van de tengere caféhouder veranderde. Het kreeg een peinzende uitdrukking.
“Over een huurmoordenaar gesproken…er is hier een paar dagen geleden een mannetje geweest. Hij vroeg mij of ik iemand kende die een karweitje voor hem wilde opknappen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Wat voor een karweitje?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. “Daar was het mannetje nogal vaag over, maar ik kreeg het idee dat hij iemand zocht die voor hem een moord wilde plegen.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Kende jij dat mannetje? Ik bedoel, was hij wel eens meer in jouw etablissement geweest?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Ik heb hem niet naar zijn naam gevraagd. Dat doe je niet in die omstandigheden. Ik heb hem wel goed in me opgenomen. Het was een kleine, gezette man. Met een hoekig gezicht en een wat weke kin.”
“Zou je hem bij weerzien herkennen?”
“Absoluut.”
“Hoe oud schatte je hem?”
“Een jaar of vijftig. Hij droeg zo’n wollig colbertje met van die stukken leer op de ellebogen.”
De mond van Vledder viel open.
“Samuel Ridderspoor.”
11
Gul nagewuifd door Smalle Lowietje verlieten de beide rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje op het hoekje van de Barndesteeg en sjokten verder over de natte Achterburgwal.
Twee bodempjes cognac Napoleon in bolle glazen vulden het bruisend bloed in hun aderen met een blijde warmte.
De drukte op de Wallen was inmiddels toegenomen. Het schuifelende leger van behoeftigen was in korte tijd aanzienlijk gegroeid.
Vledder zwaaide grijnzend naar de mannen die voor een exotisch hoertje in de rij stonden.
“Dat komt door de broeierige atmosfeer die er in de stad hangt,” concludeerde hij. “Dat is vaak het gevolg van een verrassende regen na warme dagen.” De jonge rechercheur lachte vrolijk. “Weet je hoe wij dat vroeger noemden?”
“Geen idee.”
“Pikstaanderig weer.”
De Cock reageerde niet op de uitdrukking van Vledder. Hij had ook geen belangstelling voor de bronstige mannen op de gracht.
Dat fenomeen kende hij. Na jaren dienst in de Warmoesstraat verbaasde het hem niet meer. Hij kende de entourage.
De oude rechercheur keek naar de druipende bomen aan de wallenkant. Na een lange reeks zomers zonnige dagen had zich een dicht wolkendek als een grauwe sluier over Amsterdam gespreid.
Er viel een fijne motregen, die de geluiden van de stad smoorde.
De Cock likte met het puntje van zijn tong speels een regendruppel van zijn bovenlip.
Vledder keek hem van terzijde aan. De lach was van zijn gezicht verdwenen.
“Wat doen we,” vroeg hij bezorgd, “met het verhaal van Smalle Lowietje?”
De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje iets naar voren.
“Het bezoek van Samuel Ridderspoor?”
Vledder knikte.
“Hij heeft duidelijk naar de mogelijkheid gezocht om een huurmoordenaar te contracteren.”
De Cock trok achteloos zijn schouders op.
“Gelukt?”
Vledder hield even zijn pas in.
“Ja,” riep hij ineens luid. “Ik ben geneigd om die vraag van jou met ‘ja’ te beantwoorden. Ik geloof echt dat het Samuel Ridderspoor uiteindelijk is gelukt zo’n huurmoordenaar te vinden.”
De Cock keek zijn jonge collega niet-begrijpend aan.
“Waar maak je dat uit op?”
Vledder ademde diep.
“Ondanks het feit,” legde hij geduldig uit, “dat Samuel Ridderspoor volgens Charles van Lochem uiterst fel en emotioneel reageerde toen het bestuur zijn uitverkiezing negeerde, acht ik de man zelf niet tot het plegen van een moord in staat.”