Выбрать главу

“Herkent u deze tekst?”

vroeg hij vriendelijk. De heer Veldhuizen knikte.

“Dat zijn mijn woorden.”

“Wanneer uitgesproken?”

Veldhuizen maakte een wuivend gebaar.

“Een paar dagen geleden in het kantoor van Charles de Rusconie.”

“En de reden van deze ontboezeming?”

Veldhuizen verschoof iets in zijn fauteuil.

“Ik was des duivels op dat moment,” reageerde hij geëmotioneerd.

“Ik was tot het besef gekomen dat hij mij op een gemene manier had bedrogen. Ziet u, ik had een bloeiend bedrijf. Dat heeft hij mij op een slinkse manier afgenomen. Ik heb mijn personeel moeten ontslaan. Ik kan gewoon weer opnieuw beginnen…met niets.”

De Cock boog zich iets naar de man toe.

“Als ik goed ben geïnformeerd, maakte u kleine kwaliteitstenten?”

“Dat klopt.”

“Hebt u na de valstrik van de heer De Rusconie nog iets van uw handelsvoorraad kunnen redden?”

Om de lippen van Mari nus Veldhuizen gleed een droevige grijns.

“Achter mijn huis, in het schuurtje, liggen nog een paar modellen.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Ook haringen?”

Veldhuizen glimlachte.

“Uiteraard ook haringen.”

“Uw eigen ontwerp?”

Het gezicht van Veldhuizen straalde bijna van trots.

“Bij de meeste tenten,” legde hij uit, “worden slechte haringen afgeleverd. Onbruikbare rommel. Ik heb mij erop toegelegd om een haring te ontwerpen die in vele grondsoorten houvast biedt. En dat is mij aardig gelukt.”

De Cock spreidde zijn handen.

“De tentharing die u hebt ontworpen heeft een vlijmscherpe punt?”

“Inderdaad,” antwoordde Veldhuizen.

“Scherp en lang. Een tentharing moet niet alleen uiterst gemakkelijk in de grond gebracht kunnen worden, maar moet ook weer gemakkelijk uit de grond verwijderd kunnen worden. Volgens mij zijn dat de eigenschappen waaraan een goede tentharing moet voldoen.”

De Cock plukte even aan zijn onderlip.

“Mag ik zo’n haring eens bekijken?”

Veldhuizen draaide zich in de richting van de keuken.

“Mien!”

riep hij luid.

“Pak voor mij eens een haring uit het schuurtje.”

Hij draaide zich terug en keek De Cock onderzoekend aan.

“Vanwaar,” vroeg hij argwanend, “uw belangstelling voor mijn haringontwerp?”

De oude rechercheur negeerde de vraag.

“Jouw verrotte ziel zal branden in de hel,” sprak hij vrolijk lachend.

“Je had het niet zo best met die Charles de Rusconie voor.”

Veldhuizen bracht zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Ik ben een gelovig mens,” sprak hij gedragen.

“Ik geloof in een almachtige God en in een hemel en een hel. Het is misschien onaardig om dit tegen u te zeggen, maar aardse gerechtigheid stelt niet veel voor. Daar heb ik weinig vertrouwen in. Ik geloof in een rechtvaardige God, Die na onze dood Zijn keuzes zal maken.”

“Hemel of hel.”

“Precies.”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Wat bedoelde u met: een dezer dagen zorg ik ervoor dat je nooit meer een medemens kunt bedriegen?”

Marinus Veldhuizen ademde diep.

“Ach,” verzuchtte hij, “op zo’n moment van woede zegt een mens wel eens dingen waarvan hij later spijt heeft. Ik was aanvankelijk van plan om in alle kranten een grote advertentie te plaatsen, waarin ik de mensen zou waarschuwen voor die De Rusconie en zijn praktijken.”

“En?”

Veldhuizen glimlachte wrang.

“Toen ik navraag deed, bleek zo’n advertentie een vermogen te kosten.”

De Cock glimlachte.

“Toen hebt u ervan afgezien?”

“Mijn vrouw verklaarde mij voor gek. Zij raadde mij aan opnieuw te starten met hetzelfde procédé maar onder een andere naam,” sprak Veldhuizen berustend.

“Een wijs advies.”

Mevrouw Veldhuizen kwam de kamer binnen en reikte haar man een slanke metalen tentharing aan.

“Heb je er een stel van verkocht?”

vroeg ze.

“Er liggen er nog maar een paar.”

Haar man reageerde niet. Hij gaf de tentharing door aan De Cock.

“Mijn ontwerp,” sprak hij warm.

De oude rechercheur woog hem op zijn hand en bewonderde de fraaie lijnen. Hij liet zijn rechterhand langzaam van de scherpe punt naar boven glijden. Met zijn blik strak op Marinus Veldhuizen gericht, klemde hij het metalen voorwerp aan de bovenkant vast en hield het dreigend omhoog.

“Met zo’n tentharing,” sprak hij dof, “werd enige dagen geleden in zijn woning aan de Prinsengracht Charles de Rusconie vermoord.”

6

Mevrouw Veldhuizen slaakte een kreet. Ze sloeg haar rechterhand voor haar mond. Met een bleek gelaat liet ze zich in een van de gebloemde fauteuils zakken. Verschrikt keek ze opzij naar haar man.

“Jij…jij hebt het voorspeld,” reageerde ze hijgend.

“Jij hebt het voorspeld. Je hebt altijd al gezegd dat die vent nog eens verkeerd aan zijn eind zou komen.”

Veldhuizen knikte traag.

“Dat klopt. Ik heb het zien aankomen. Charles de Rusconie heeft in de loop der jaren vele kleine bedrijfjes te gronde gericht en opgeslokt. Hij heeft op die manier tal van vijanden gekweekt. Ik wachtte erop dat iemand een keer wraak zou nemen.”

De Cock keek hem strak aan.

“Zoals u.”

Marinus Veldhuizen reageerde verbijsterd.

“Zoals ik?”

De grijze speurder bleef de man onbewogen aankijken.

“U had wraakgevoelens,” formuleerde hij toen kalm.

“Dat is duidelijk. En wellicht waren die wraakgevoelens terecht. Dat kan ik moeilijk beoordelen. In ieder geval kan men uw uitlatingen in het kantoor van Charles de Rusconie als een dodelijke bedreiging interpreteren en u beschikte over het gebruikte moordwapen.”

Veldhuizen reageerde verward. Over zijn wangen gleed een zenuwtrek.

“U…eh, u bent gek,” stotterde hij.

“Dat is je reinste onzin.”

De Cock schudde glimlachend zijn hoofd.

“Ik deel uw mening niet,” sprak hij vriendelijk.

“Buiten een paar beroepsdeformaties, heb ik nog geen onvolkomenheden in mijn geestelijke vermogens ontdekt.”

Met een berustend gebaar pauzeerde hij even voor het effect.

“Maar het staat u volkomen vrij om aan mijn verstandelijke weerbaarheid te twijfelen.”

De uitdrukking op het gezicht van Marinus Veldhuizen veranderde.

“Het spijt mij,” sprak hij verzoenend.

“Het was niet doordacht. Integendeel. Het was een onbezonnen kreet. Mijn verontschuldiging.”

“Geaccepteerd.”

Veldhuizen keek de oude rechercheur enige tijd onderzoekend aan.

“Hebt u…eh, hebt u werkelijk aan de mogelijkheid gedacht dat ik Charles de Rusconie had vermoord?”

De Cock trok zijn wenkbrauwen op en knikte een paar maal nadrukkelijk.

“En aan die mogelijkheid,” sprak hij kalm, “denk ik nog steeds.”

Veldhuizen grinnikte vreugdeloos.

“Ik heb die vent niet vermoord,” sprak hij hoofdschuddend.

“Toen ik hem die dag in zijn kantoor opzocht had ik hem met liefde eens flink op zijn bek willen timmeren. Dat wel. Zonder spijt. Maar moord?”

De Cock glimlachte vragend.

“Dat niet,” zei Veldhuizen glimlachend.

“Moord…iemand koelbloedig van het leven beroven…dat ligt niet in mijn aard.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Wilt u mij overtuigen?”

“Waarvan?”

“Dat moord niet in uw aard ligt.”

“Uiteraard.”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Ga samen met uw vrouw eens na wat u de afgelopen week zo van uur tot uur hebt gedaan; noteer de namen van de mensen met wie u in contact bent geweest; waarover u met hen hebt gesproken. Maak daar een summier verslag van en breng mij dat een dezer dagen op het politiebureau in de Warmoesstraat.”