De jonge rechercheur lachte.
“Garanties voor deze fabelachtige stelling kon hij niet geven.”
De Cock gniffelde.
“Dokter Den Koninghe is altijd erg voorzichtig in zijn uitlatingen. Heb je vanmorgen al contact gehad met dokter Rusteloos?”
Vledder knikte opnieuw.
“De patholoog-anatoom had er geen bezwaar tegen dat hij vanmiddag twee gerechtelijke secties achter elkaar moet doen. Ik mocht zelfs kiezen welk lijk het eerst aan de beurt kwam. Ik heb voor Charles de Rusconie gekozen.”
De jonge rechercheur opende een lade van zijn bureau, nam daaruit twee metalen tentharingen en schoof die De Cock toe.
“Ik heb op jouw verzoek huiszoeking in dat pand aan de Kromme Waal gedaan. Deze jongens vond ik in het bureau van Casper van de Broek.”
De Cock bekeek de haringen.
“Vrijwel zeker de twee tentharingen die Marinus Veldhuizen hem heeft meegegeven.”
Vledder grijnsde.
“Casper van de Broek had ze dus niet nodig om er een moord mee te plegen.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb er ook nooit in geloofd dat hij ze daarvoor zou gebruiken. De moordenaar van Casper van de Broek nam zijn eigen tentharing mee.”
Vledder pakte de twee metalen haringen van het bureau van De Cock en schoof ze terug in een lade van zijn bureau.
“Ik zal de herkomst van deze twee tentharingen in mijn procesverbaal verantwoorden,” verduidelijkte hij.
“Heel goed.”
De jonge rechercheur keek op.
“Heeft het verdere verhoor van Samuel Plasmans nog iets opgeleverd?”
“Zeker,” sprak De Cock nadrukkelijk.
“De nieuwe vriend van Casper van de Broek bleek achteraf ernstig verslaafd aan cocaine. Hij had voor die verslaving steeds meer geld nodig, ook al omdat hij zijn baan als procuratiehouder had opgezegd.”
Vledder grijnsde.
“Casper van de Broek had beter bij zijn oude vriend kunnen blijven.”
De Cock knikte.
“Maar in de liefde,” verzuchtte hij, “tellen verstandelijke overwegingen vaak niet.”
“Jammer.”
De Cock lachte.
“Praat over dat onderwerp eens met jouw vriendin Adelheid van Buuren.”
Vledder grijnsde.
“Ik kijk wel uit. Je weet hoe scherp mijn Adelheid kan reageren.”
De Cock trok zijn gezicht weer in een ernstige plooi.
“Casper van de Broek ervoer de houding van zijn nieuwe vriend op den duur als beangstigend en bedreigend, maar hij durfde hem de toegang tot zijn huis niet te weigeren. Hij belde Samuel Plasmans en vroeg of hij een paar dagen bij hem in Parijs mocht komen logeren, om even aan de verslaving en de psychische druk van die nieuwe vriend te ontkomen.”
“En?”
“Er werd geen datum geprikt.”
Vledder kneep zijn wenkbrauwen samen.
“Casper kwam niet?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Toen Casper thuis geen telefoon opnam en Margje van Medemblik, zijn secretaresse, vertelde dat haar directeur al een paar dagen met vakantie was, werd Samuel ongerust.”
“En reisde naar Amsterdam.”
“Ja, en wij waren er beiden getuige van hoe hij zijn oude vriend daar aantrof.”
“En die nieuwe vriend?”
vroeg Vledder. De Cock zuchtte.
“Volgens Samuel Plasmans is zijn naam Maurice Grotebroek. Casper van de Broek heeft hem als procuratiehouder leren kennen bij de BV Vrijgevochten.”
“Toen hij nog juridisch adviseur van de BV was?”
“JA.”
Vledder keek hem geschrokken aan.
“De zaak van Charles de Rusconie.”
De Cock verbeterde.
“De zaak van wijlen Charles de Rusconie.”
Vledder sloeg zijn rechterhand voor zijn mond.
“Bij die firma liggen ook de beruchte tentharingen van Marinus Veldhuizen.”
De Cock leunde iets achterover in zijn stoel.
“Hoe laat is de sectie?”
“Vanmiddag om twee uur.”
De Cock snoof.
“Met twee secties achter elkaar zit je minstens tot vijf uur aan dokter Rusteloos vast.”
Vledder knikte.
“Dan zit ik,” verzuchtte hij, “na het beëindigden van de secties op weg terug naar de Kit onherroepelijk opnieuw vast in de stad…file.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Het leed van de files.”
Hij wees voor zich uit.
“Denk er wel aan dat wij om acht uur Boris van der Putten, de stalker van Charlotte van Hoogendoorn, hebben ontboden.”
Vledder glimlachte.
“Onze dartele weduwe.”
“Ja ja,” zei De Cock.
“Ik had toch graag dat jij bij het verhoor van die stalker aanwezig bent.”
“Dat moet lukken, ondanks de file. En wat ga jij doen vanmiddag?”
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
“Ik denk dat ik een bezoek ga brengen aan het kantoor van de BV Vrijgevochten aan de Nassaukade.”
“Waarom?”
De Cock plukte even aan zijn neus.
“Ik ben nieuwsgierig.”
“Waarnaar?”
“Misschien kan André van Giesbeek, de nieuwe beheerder van Vrijgevochten mij iets vertellen over de persoonlijkheid en de hoedanigheid van Maurice Grotebroek, voormalig procuratiehouder en de nieuwe vriend van wijlen Casper van de Broek. Hij zal de liefde tussen die twee hebben zien opbloeien. Misschien weet hij ook iets van de strubbelingen die nadien zijn ontstaan.”
Vledder knikte begrijpend.
“De intense spanningen tussen de twee homo’s zouden heel goed tot moord hebben kunnen leiden. Ik vermoed dat de cocaïneverslaving van die Maurice Grotebroek daarbij een cruciale rol heeft gespeeld.”
“Precies, en als wij het tijdstip van de moord een week terug schuiven, dan kan dat zijn op het moment dat Casper van de Broek naar Parijs wilde al reizen.”
Vledder spreidde zijn handen.
“Zullen we,” riep hij enthousiast, “alvast zijn opsporing verzoeken?”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Terzake moord?”
“Ja.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat is een wilde greep. We kunnen zo’n verzoek tot opsporing niet wettelijk onderbouwen.”
De mond van Vledder zakte plotseling iets open. Voor de tweede keer die dag sloeg de jonge rechercheur zijn hand voor zijn mond.
“Dat…eh, dat ben ik vergeten,” stamelde hij. De Cock keek hem geschrokken aan.
“Wat?”
“Jij had vanmorgen onmiddellijk jouw opwachting moeten maken bij commissaris Buitendam. Hij heeft mij dringend bevolen om jou dat mede te delen.”
Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.
“Kom binnen, De Cock,” sprak hij geaffecteerd, “en ga zitten.”
Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving. De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk bleef hij staan. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.
“Als het u hetzelfde is…ik blijf liever staan.”
Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.
“Zoals je wilt.”
Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats.
“Jij en Vledder hebben de moord op Charles de Rusconie in behandeling?”
opende hij. De Cock knikte.
“Charles de Rusconie…bij leven eigenaar en beheerder van de BV Vrijgevochten, een gigantisch bedrijf gericht op vrijetijdsbesteding.”
De commissaris glimlachte.
“Precies, die man bedoel ik.”