Выбрать главу

“Casper van de Broek?”

riep hij verbijsterd.

“Dat is verschrikkelijk. De heer Van de Broek was juridisch adviseur van De Rusconie.”

“U hebt hem goed gekend?”

Van Giesbeek knikte.

“Zeker. Casper van de Broek kwam dikwijls hier op ons kantoor.”

“Hij deed ook zaken met u?”

Van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“Alleen met De Rusconie. Wanneer de heren in conclaaf gingen, dan werd ik geweerd.”

“Waarom?”

Van Giesbeek maakte een grimas.

“Vertrouwelijk overleg. Ik denk dat die twee geen ‘Dritte im Bunde’ konden gebruiken.”

De Cock liet het onderwerp rusten.

“Ik meen opgevangen te hebben dat de relatie tussen Casper van de Broek en de heer De Rusconie de laatste tijd niet meer zo harmonisch genoemd kon worden.”

Van Giesbeek trok zijn schouders iets op.

“Daarvan hebben mij nooit duidelijke signalen bereikt. Het is mij wel opgevallen dat de bezoeken van de heer Van de Broek aan ons kantoor de laatste tijd niet meer zo frequent voorkwamen.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Kende u de geaardheid van de heer Casper van de Broek?”

“Hoe bedoelt u?”

“Onderhield hij homoseksuele relaties?”

Van Giesbeek lachte.

“Ik weet niet hoeveel relaties de heer Van de Broek onderhield. Wel weet ik dat hij nogal gecharmeerd was van onze procuratiehouder van die tijd.”

“Maurice Grotebroek.”

Van Giesbeek keek De Cock bewonderend aan.

“U bent goed geïnformeerd.”

De Cock wuifde de bewondering weg.

“Waarom heeft die Maurice Grotebroek ontslag bij de BV Vrijgevochten genomen?”

André van Giesbeek schaterde.

“Genomen zegt u? Genomen? Charles de Rusconie heeft hem er persoonlijk uitgetrapt. Die vent was niet meer te handhaven. Hij deed zijn werk niet goed en kwam soms dagen achtereen niet opdagen. De Rusconie en ik vermoedden dat Grotebroek verslaafd was geraakt aan drugs en daarom op den duur alle verantwoordelijkheid uit de weg ging.”

“Over relaties gesproken…is het nog wat geworden tussen Maurice Grotebroek en de gecharmeerde juridisch adviseur van de heer De Rusconie?”

Van Giesbeek haalde zijn schouders op.

“Ik heb horen fluisteren dat ze na enige tijd zijn gaan samenwonen.”

“Aan de Kromme Waal?”

“Ik ken geen adres.”

De Cock boog zich wat naar voren.

“Dat ontslag van Maurice Grotebroek, heeft dat nog tot strubbelingen geleid?”

“Hoe bedoelt u?”

“U vertelde dat de heer De Rusconie hem er persoonlijk had uitgetrapt. Ik neem aan dat er bij die gelegenheid wel een paar krachttermen zijn gebruikt.”

André van Giesbeek knikte.

“Charles de Rusconie,” sprak hij grinnikend, “had daarvan een uitgebreid repertoire.”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Is Maurice Grotebroek een man van wie wel enige rancune is te verwachten?”

“Waar duidt u op?”

De Cock zuchtte.

“De genegenheid die de juridisch adviseur van de heer De Rusconie voor die Maurice Grotebroek had gekoesterd, liep al snel kleine haarscheurtjes op. Voortvloeiend uit zijn verslaving verlangde Maurice Grotebroek steeds meer geld van zijn vriend Casper. Wij achten de mogelijkheid niet uitgesloten dat de strubbelingen die daaruit voortkwamen, uiteindelijk tot moord hebben geleid.”

Van Giesbeek keek De Cock onderzoekend aan.

“U vermoedt dat Maurice Grotebroek de man was die Casper van de Broek heeft vermoord?”

De Cock weifelde even.

“Wij…eh, wij houden de mogelijkheid open,” formuleerde hij voorzichtig. Van Giesbeek kneep zijn ogen tot spleetjes.

“U vertelde,” sprak hij traag, “dat Casper van de Broek op exact dezelfde wijze om het leven is gebracht als de heer Charles de Rusconie.”

De Cock knikte.

“Dat is juist. Het moordwapen was eenzelfde tentharing en werd op dezelfde wijze toegepast.”

De donkerbruine ogen van André van Giesbeek fonkelden.

“Nu begrijp ik uw vraag over rancune. U acht de mogelijkheid niet uitgesloten dat Maurice Grotebroek ook verantwoordelijk is voor de moord op Charles de Rusconie.”

De Cock glimlachte.

“U kunt als rechercheur direct bij ons in dienst komen,” grapte hij.

De grijze speurder kwam uit zijn fauteuil overeind.

“U vertelde dat de heer De Rusconie kort voor zijn dood nog een relatie had met een mooie jonge vrouw. Heeft zij nog iets van zich laten horen?”

Van Giesbeek schudde zijn hoofd en stond ook op.

“Ik heb geen naam en geen adres. De heer De Rusconie heeft haar nooit aan mij voorgesteld.”

Hij wees voor zich uit.

“Ik zal u even uitgeleide doen,” sprak hij hoffelijk. De Cock liep bij het verlaten van het vertrek langs het immense bureau van André van Giesbeek. Tot zijn verwondering zag hij naast een fraai gevormde bureauklok een portretlijstje met de beeltenis van een knappe jonge vrouw met zwart glad haar in een pony. De oude rechercheur herkende…Margje van Medemblik. Hij wees naar het portret.

“Uw echtgenote?”

André van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“Ik ben niet gehuwd. Ik ben alleen getrouwd met de BV Vrijgevochten. Hij staarde even naar het portretje.

“Zij is een dierbare vriendin.”

ToenVledder met hangende schouders en een grauw gezicht de grote recherchekamer binnenkwam, schonk De Cock hem een blik vol medeleven.

“Hoe was de sectie?”

vroeg hij belangstellend.

Vledder plofte achter zijn bureau op zijn stoel.

“Twee achter elkaar…eindeloos.”

De Cock knikte begrijpend.

“Had dokter Rusteloos nog opmerkingen?”

Vledder gebaarde wat vermoeid voor zich uit.

“De slachtoffers stierven aan een inwendige verbloeding. Bij beiden was het hart door de punt van de tentharing geperforeerd. Volgens dokter Rusteloos had de dader alle geluk van de wereld, of hij of zij weet iets van anatomie. Om langs de schouderbladen en tussen de ribben door het hart te raken, is een moeilijke opgave.”

“Verder nog bijzonderheden?”

“Nee.”

De Cock blikte op zijn polshorloge.

“Je hebt het nog aardig gered,” sprak hij opgewekt.

“Het is net zeven uur.”

Vledder verschoof iets op zijn stoel.

“Het verkeer in de stad tijdens de spits,” verzuchtte hij, “is een verschrikking.”

Hij zweeg even en keek op.

“We hebben in Amsterdam,” ging hij verder, “toch nog eens een hoofdcommissaris van politie gehad die alle grachten wilde dempen om er wegen van te maken?”

De Cock knikte.

“Die man heette Kaasjager.”

“En?”

“Hij werd om zijn ideeën verketterd.”

“Jammer.”

De Cock keek Vledder vernietigend aan.

“Die grachten vormen de schoonheid van de stad. Zonder grachten heeft Amsterdam al haar luister verloren.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Die grachten hebben geen enkel bestaansrecht meer. Al hun aanvankelijke functies zijn in de loop van de tijd verloren gegaan.”

De Cock trok zijn gezicht in een brede grijns.

“Ze zijn mooi,” sprak hij stemmig.

“Er bestaan plannen om bijvoorbeeld in de Jordaan weer een paar gedempte grachten in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Die plannen juich ik toe. Amsterdam is gebouwd voor een rijtuig, een handkar, een sleperswagen en…een door de grachten statig geboomde dekschuit.”

Vledder snoof.

“Amsterdam is ook een stad waarin wij nu, in deze eeuw, in deze moderne tijd, moeten kunnen leven, wonen en werken. En dat kan bijna niet meer.”

“Terug naar Kaasjager?”

“Ja.”

“Nooit!”

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: “Binnen!”