De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een goedgebouwde, niet onknappe man. Voor het effect bleef hij in de deuropening even uitdagend staan. De Cock nam het tafereeltje geamuseerd waar. De oude rechercheur schatte de man op achter in de dertig. Hij droeg een nauwsluitend kostuum van een pastelkleurig groen dat pijn deed aan zijn ogen. Met slepende tred liep de man op de rechercheurs toe, bleef wijdbeens voor hun bureaus staan en riep luid: “Ik kom voor het onderwerp,” spotte hij, “dat mij zal worden medegedeeld.”
De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
“Neemt u plaats. U bent Boris van der Putten, en u hebt de tekst van onze ontbieding goed gelezen.”
Boris van der Putten ging zitten.
“Het onderwerp,” sprak hij dwingend. De Cock pakte het proces-verbaal van aangifte.
“Ik heb,” las hij gedragen voor, “enige tijd een verhouding gehad met ene Boris van der Putten. Toen ik hem leerde kennen droeg hij dure maatkostuums, reed in een glanzende Ferrari en deed zich voor als een man die wel iets te verteren had. Het was allemaal show…show van een ijdeltuit, een dandy, een snob…met een bankrekening die niets voorstelt?”
Boris van der Putten lachte hartelijk.
“Die tekst is van Charlotte van Hoogendoorn.”
De Cock trok een zuinig mondje.
“U kent haar taalgebruik?”
Boris grinnikte.
“Niet alleen haar taalgebruik.”
De Cock pakte het proces-verbaal weer op en las verder.
“Die Boris bleek ook als man een onuitstaanbare kwast. Toen ik de verhouding met hem verbrak, accepteerde hij dat niet. Het idee dat ik hem zonder meer terzijde schoof, was voor hem onverteerbaar.”
De oude rechercheur keek even op.
“Juist?”
Boris knikte.
“Ik wil haar niet kwijt,” zei hij.
“Charlotte van Hoogendoorn is een bijzondere vrouw…met verrukkelijke vormen. Lief, knap, sensueel. Wanneer men als een echte man naar haar kijkt, transformeert men haar onmiddellijk tot een erotische versnapering.”
De Cock glimlachte.
“Een vrouw transformeren tot een erotische versnapering…knap gevonden. Overigens, in het bijbelboek Mattheüs staat: ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.”
“Een strenge bijbel,” gniffelde Boris.
“Ik neem aan dat de praktijk vele bijbelse echtbreuken kent.”
De Cock reageerde niet. Hij legde het proces-verbaal van aangifte voor zich op zijn bureau.
“Het komt erop neer,” sprak hij strak, “dat Charlotte van Hoogendoorn bij ons aangifte tegen u heeft gedaan terzake stalking.”
“Ze heeft mij gezegd,” sprak Boris somber, “dat ze dat zou doen. Ik heb haar nadien ook vrijwel niet meer lastiggevallen. Het valt mij zwaar. Nadat ik een nacht met haar in mijn tentje heb doorgebracht, ben ik betoverd. Van die momenten kan ik moeilijk afscheid nemen.”
“U hebt dat tentje nog?”
“Zeker. Als ik Charlotte nooit meer terugkrijg, bewaar ik dat tentje als verrukkelijk relikwie…tot mijn dood aan toe.”
De Cock pakte het proces-verbaal weer op.
“Boris van der Putten,” las hij hardop, “is erachter gekomen dat Charles de Rusconie en ik belangstelling voor elkaar hebben. Hoe hij daar achter is gekomen, weet ik niet. Ik denk dat hij op een avond Charles en mij is gevolgd. Een dag na mijn rendezvous met Charles belde Boris mij op. Hij raadde mij met klem aan om mijn verhouding met Charles de Rusconie onmiddellijk te beëindigden…zo niet…zei hij…dan vermoord ik hem.”
De oude rechercheur keek Boris strak aan.
“Hebt u die bedreiging uitgesproken?”
Boris van der Putten liet zijn hoofd zakken. Van de bravoure waarmee hij de grote récherchekamer binnenkwam, was weinig meer over.
“Dat…eh,” lispelde hij, “dat heb ik gezegd. Uit woede, uit machteloosheid. Ik wist dat ik haar kwijt was. Charlotte kent geen liefde. Ze kent alleen geld.”
De Cock legde het proces-verbaal weer voor zich neer.
“Charles de Rusconie is vermoord. In zijn rug stak een tentharing, vermoedelijk van het type, dat bij uw kleine kwaliteitstent behoort.”
Boris keek op en schudde zijn hoofd.
“Ik heb die Charles de Rusconie niet vermoord. Absoluut niet. Maatschappelijk gezien ben ik geen brave broeder. Ik maak schulden, die ik nooit zal betalen. Ik licht mensen op die zo dom zijn om zich door mij te laten oplichten, maar ik haat geweld.”
De Cock zuchtte.
“Charlotte heeft verklaard dat zij u wel degelijk tot een moord in staat acht.”
Boris maakte een hulpeloos gebaar.
“Charlotte,” sprak hij geroerd, “de mooie, dartele Charlotte, steeds op zoek naar het grote geld. Ik heb haar laatst nog een keer gevolgd. Heel onopvallend en op grote afstand. Ze zal mij niet hebben opgemerkt. Op de Nassaukade zag ik haar de kantoren en magazijnen van de BV Vrijgevochten binnengaan. Ik vraag mij af wie zij nu weer binnen de tentakels van haar charmes heeft gebracht.”
10
Toen de ontluisterde Boris van der Putten wat timide, zacht sloffend en met gebogen hoofd de grote recherchekamer had verlaten, keek Vledder de oude rechercheur verwonderd aan.
“Je laat hem zomaar gaan.”
In zijn stem trilde een licht verwijt. De Cock knikte.
“Ik zie geen reden om hem vast te houden. Jij hebt zijn verklaring opgenomen. Die heeft hij netjes ondertekend. We sturen zoals gebruikelijk het proces-verbaal naar de officier van justitie.”
“En dan?”
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
“Ik ben er vrijwel zeker van dat de zaak tegen Boris van der Putten wordt geseponeerd.”
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Je bedoelt dat die in een ambtelijke prullenbak verdwijnt?”
De Cock haalde zijn schouders op.
“Zoiets ja. Vooral ook omdat Van der Putten na de aangifte van Charlotte van Hoogendoorn het stalken praktisch heeft gestaakt. In dat opzicht is hij aan de beterende hand.”
De oude rechercheur lachte schamper.
“In zo’n ambtelijke prullenbak verdwijnt overigens vijftig procent van onze werkstukken.”
“Vijftig procent?”
vroeg Vledder ongelovig.
“Ja.”
“Dus zo ongeveer de helft van ons recherchewerk doen wij gewoon voor tjoema?”
De Cock knikte.
“Inderdaad, voor niets. Er komt geen strafrechtelijke vervolging; te hoge werkdruk, andere prioriteiten, tekort aan cellen. Er is altijd wel een reden te bedenken om een zaak te seponeren.[5]”
Vledder grinnikte vreugdeloos.
“Onze Boris geeft toch ook onomwonden toe dat hij heeft gedreigd Charles de Rusconie te vermoorden. Hij bedreigde daarmee Charlotte van Hoogendoorn wanneer zij haar verhouding met die man niet verbrak.”
De Cock trok zijn schouders iets op.
“In het kader,” sprak hij achteloos, “waarin Van der Putten die uitspraak deed…uit woede en machteloosheid, hecht ik niet zoveel waarde aan die emotionele kreet. Die bedreiging had geen werkelijke lading. En zo zal de officier van justitie er ook wel over denken.”
“Sepo?”
“Precies.”
“Alles voor tjoema?”
De Cock lachte.
“Ook dat. Voor tjoema. Met het feit dat men als politieman veel werk voor tjoema doet, heb ik mij allang verzoend.”
De oude rechercheur knipperde een paar keer met zijn ogen.
“Ik ben waarachtig blij dat die Boris van der Putten eindelijk uit mijn gezichtsveld is verdwenen. Verschrikkelijk. Wat een kostuum droeg die man. Dat schelle groen verduisterde het licht in mijn ogen.”
Vledder maakte een grimas.
“Ik heb ook zo’n felgekleurd kostuum thuis. Ik mag het van Adelheid niet dragen.”
De Cock wuifde het onderwerp weg. Hij fronste zijn wenkbrauwen.
5
Het seponeringsbeleid van het Openbaar Ministerie vindt in politiekringen vaak heftige kritiek.