“Er was toch iets,” sprak hij nadenkend, “in de verklaring van Boris van der Putten dat mij trof.”
“En dat was?”
“Hij zei dat hij Charlotte van Hoogendoorn nog eens vanaf grote afstand had gevolgd en dat hij haar de kantoren en magazijnen van de BV Vrijgevochten aan de Nassaukade had zien binnengaan.”
“En?”
De Cock gebaarde.
“Terwijl jij bij dokter Rusteloos de secties volgde, heb ik een bezoek gebracht aan André van Giesbeek, die daar aan de Nassaukade nu de scepter zwaait. Ik heb met hem gesproken over Maurice Grotebroek, hun vroegere procuratiehouder, en over de moord op hun juridisch adviseur Casper van de Broek. Ik vroeg hem ook of die mooie jonge vrouw met wie Charles de Rusconie kort voor zijn dood een relatie had, nog iets van zich had laten horen. Hij ontkende dat. Hij zei: ‘Ik heb ook geen naam en adres. De heer De Rusconie heeft haar nooit aan mij voorgesteld’.”
Vledder keek De Cock verrast aan.
“Wat deed onze dartele weduwe dan daar?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Geen idee.”
De oude rechercheur plukte even aan zijn neus.
“Misschien wilde ze wel een nieuwe tentharing kopen?”
“Wie weet?”
De Cock gniffelde.
“Na de gruwelijke moord op De Rusconie zijn in dat bedrijf geen rijke oudere mannen meer.”
De grijze speurder stak plotseling zijn wijsvingers priemend naar voren.
“En dan nog iets,” ging hij op ernstige toon verder.
“Iets wat ik je beslist niet mag onthouden.”
“En dat is?”
“In het kantoor van André van Giesbeek, op zijn prachtige bureau, stond een portretlijstje met de foto van…Margje van Medemblik.”
“Zijn vrouw?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Een dierbare vriendin.”
Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Vledder, in gedachten nog bezig alle nieuwe ontwikkelingen te verwerken, reageerde niet. De Cock keek naar zijn jonge collega, beoordeelde zijn wazige blik en riep hard en duidelijk: “Binnen!”
De deur ging open en in de deuropening verscheen een man. De Cock herkende de bonkige gestalte van Samuel Plasmans. Met lome tred liep hij naar De Cock en wees op de stoel naast zijn bureau.
“Mag ik daar gaan zitten?”
“Zeker,” was het korte antwoord van De Cock. Plasmans nam plaats, legde zijn machtige armen op de rand van het bureau en boog zich iets naar voren.
“Ik ben geen rechercheur,” sprak hij hoofdschuddend.
“Gelukkig niet. Ik ben te impulsief, te spontaan. Ik ben niet geschikt voor dat schaakachtige gedoe.”
De Cock lachte.
“Ik beloof dat ik u niet in dienst zal nemen.”
Het gezicht van Samuel Plasmans versomberde.
“De dood van mijn oude vriend Casper heeft mij toch diep aangegrepen. Veel meer dan ik had verwacht. Ik had na onze scheiding nog regelmatig contact met hem. Maar nu, na zijn dood, heb ik het idee gekregen dat hij al die jaren nooit helemaal openhartig is geweest en dat hij dingen voor mij heeft verzwegen.”
De Cock keek hem vriendelijk aan..
“Niet iedereen loopt met zijn problemen te koop. Daar zijn tal van redenen voor te bedenken. Misschien wilde hij niet dat u ongerust werd.”
Samuel zwaaide met een machtige arm.
“Ik ben uit nieuwsgierigheid naar de Hartenstraat gegaan. Ik wist dat hij daar kantoor hield.”
De Cock knikte en declameerde:
“Op de winkelruit, in sierlijke letters: Casper van de Broek. Voor al uw juridische perikelen.”
Samuel zuchtte.
“Ik heb kennisgemaakt met zijn secretaresse.”
“Margje van Medemblik.”
Samuel knikte.
“Een bijzonder knappe jonge vrouw, met grote glanzende bruine ogen. Toen ik mij aan haar had voorgesteld, was ze zichtbaar blij met mijn komst. Ze vroeg bijna smekend of ik haar wilde beschermen.”
De Cock keek Plasmans verrast aan.
“Beschermen?”
Samuel Plasmans knikte opnieuw.
“Er was vanmorgen nog voor mijn komst in de Hartenstraat een slonzig geklede jongeman bij haar binnengekomen, die op autoritaire toon de totale administratie van Casper van de Broek opeiste.”
“Zomaar?”
Samuel snoof. Zijn gezicht kleurde rood.
“Die vent zei tegen Margje van Medemblik dat ze was ontslagen, dat ze onmiddellijk kon ophoepelen en dat hij in het vervolg het beheer van het bedrijf van Casper van de Broek zou overnemen.”
“En toen?”
“Margje van Medemblik was dapper, vond ik. Ze greep meteen de telefoon en zei dat ze u zou bellen…rechercheur De Cock van bureau Warmoesstraat.”
“Ze heeft niet gebeld?”
Samuel schudde zijn hoofd.
“Die vent is na een korte aarzeling afgedropen.”
De Cock keek hem gespannen aan.
“Zonder iets?”
“Zonder iets. Hij zei wel dat ze nog niet van hem af was en dat hij terug zou komen.”
De Cock trok zijn neus iets op.
“Was het Maurice Grotebroek?”
Samuel maakte een hulpeloos gebaar.
“Dat vermoedde ik. Casper heeft mij jaren geleden een keer aan die Maurice Grotebroek voorgesteld, maar ik had er geen idee van hoe hij er nu uit zou zien. In de uitgebreide beschrijving die Margje van Medemblik van hem gaf, herkende ik hem niet.”
Samuel lachte smalend.
“Maar het was Maurice Grotebroek.”
“Dat weet u?”
“Ja.”
“Hoe?”
Samuel ademde diep.
“Ik heb die knappe secretaresse op het hart gedrukt dat ze de winkeldeur na mijn vertrek op slot moest doen en niemand mocht toelaten. Wanneer die vent onverhoopt zou terugkomen, zou Margje u zeker meteen bellen.”
De Cock knikte begrijpend.
“Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag. Hoe weet u zo zeker dat het Maurice Grotebroek was die de administratie van Casper van de Broek opeiste?”
Samuel Plasmans zuchtte opnieuw.
“Omdat ik hem heb gezien.”
“Waar?”
Samuel Plasmans nam een kleine pauze en ging wat verzitten.
“Na mijn bezoek aan de Hartenstraat ben ik naar het huis van Casper van de Broek aan de Kromme Waal gegaan. U weet, ik heb een sleutel van het pand.”
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
“Daar trof u hem?”
“Het was een bende in huis. Alles was overhoopgehaald…kleding uit de kasten getrokken…laden omgekieperd…gordijnen van de ramen gesleurd. Ongelofelijk. Vertrouwelijke papieren uit de secretaire van Casper lagen door de kamer verspreid.”
De Cock boog zich iets naar hem toe.
“Maurice Grotebroek?”
vroeg hij gespannen. Samuel liet zijn hoofd iets zakken.
“Ik hoorde glasgerinkel in de keuken,” sprak hij somber.
“Toen ik daar kwam, was die gek bezig om het porseleinen servies van Casper te vernielen.”
Samuel keek weer op. Zijn gezicht stond ernstig.
“Ik kon mij niet bedwingen,” sprak hij gejaagd.
“Ik wist hoe Casper van de Broek aan dat servies was gehecht; een erfstuk van zijn ouders. Ik herinner mij dat in de tijd dat wij samenwoonden, Casper en ik één keer van dat servies hebben gegeten, toen wij de huwelijksdag van zijn vader en moeder herdachten.”
De Cock likte aan zijn droog geworden lippen.
“Wat hebt u met hem gedaan?”
Samuel Plasmans zweeg. Voor zich uit starend zakte zijn mond halfopen. Het leek alsof hij worstelde met een pijnlijke herinnering.
De Cock kreeg het benauwd. Hij stond van zijn stoel op, greep de man bij zijn schouders en schudde hem heen en weer.
“Wat hebt u met hem gedaan?”
vroeg hij opnieuw, luid schreeuwend.
“Wat hebt u met hem gedaan?”
Samuel keek hem aan en slikte.
“Ik…eh, ik pakte hem vast,” reageerde hij schor.
“Mijn handen gleden naar zijn strot.”