Выбрать главу

“Zullen we nu nog even op pad gaan?”

vroeg hij vriendelijk.

“Het loopt tegen de tijd dat onbehuisden ergens een plekje voor de nacht zoeken.”

De Cock knikte.

“Ik deel jouw enthousiasme.”

Het klonk niet erg gemotiveerd.

Na een verkwikkende nachtrust kwam De Cock de volgende morgen in een uitstekend humeur de grote recherchekamer binnen. Zoals gebruikelijk zat Vledder achter het scherm van zijn computer en liet zijn vingers over het toetsenbord dansen. Toen De Cock tegenover hem ging zitten, liet hij zijn vingers even rusten en keek op naar de klok boven de deur.

“Je bent redelijk op tijd,” stelde hij vast. De Cock lachte.

“Mijn vrouw had een afspraak met de tandarts. Vrij vroeg. We zijn samen van huis weggegaan en op de tram gestapt. Best gezellig.”

Vledder schoof het toetsenbord van de computer iets van zich af.

“Jammer dat onze zoektocht naar Maurice Grotebroek gisteravond niets opleverde.”

“Dat is jammer, ja.”

De Cock knikte instemmend.

“Misschien is hij de stad uit. In het Goodwill Centrum van het Leger des Heils kende men hem wel. Hij had daar vaker een nachtje doorgebracht.”

“Wat nu? We kunnen toch moeilijk elke avond op pad gaan om hem te zoeken.”

De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.

“Voor een OAV hebben we te weinig bewijskracht. Een officieel verzoek tot opsporing, aanhouding en voorgeleiding durf ik niet aan. Je zit dan algauw op de grens van een wederrechtelijke vrijheidsbeneming. We kunnen wel via de telex de opsporing van de verblijfplaats van hem verzoeken.”

Vledder glimlachte.

“Telex! De Cock, in welke tijd leef jij? Maar denk je dat zo’n verzoek om signalering wat oplevert?”

De Cock maakte een schouderbeweging.

“Soms. Ik heb wel eens het geluk gehad dat de man die ik zocht ergens een winkeldiefstal had gepleegd. De rechercheur die de diefstal behandelde, had mijn telex gelezen en belde mij op.”

“Een witte raaf.”

“Inderdaad.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren, nam de hoorn op en luisterde. Na luttele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

“Dit is de wachtcommandant. Beneden voor de balie staat een man die jou wil spreken. Hij vraagt naar rechercheur De Cock. Jan Rozenbrand heeft hem naar zijn naam gevraagd, maar hij vertikt die op te geven.”

De Cock wuifde met zijn hand naar zich toe.

“Laat maar boven komen.”

Vledder gaf het door en legde de hoorn op het toestel terug. Na enkele minuten werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: “Binnen.”

De deur ging open en in de deuropening verscheen een slonzig geklede man. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij was ongeschoren en zijn donkere haar was warrig en ongekamd. Licht slingerend liep hij verder de recherchekamer in. Bij het bureau van de grijze speurder bleef hij staan.

“Er zijn gisteravond,” sprak hij wat bedremmeld, “in de binnenstad twee rechercheurs op pad geweest en die hebben overal naar mij gevraagd. Ik wil dat niet. Ze moeten mij met rust laten.”

Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit de foto die hij en De Cock de avond tevoren bij de Herkenningsdienst aan het hoofdbureau hadden opgehaald. De jonge rechercheur hield de foto omhoog.

“U bent Maurice Grotebroek,” riep hij vrolijk. De man knikte.

“Goed geraden.”

Hij liep op Vledder toe en probeerde de foto uit zijn hand te rukken.

“Ik wil niet,” schreeuwde hij, “dat jij mijn portret aan iedereen laat zien!”

De Cock kwam tussenbeide. De oude rechercheur wees naar de stoel naast zijn bureau.

“Ga zitten,” sprak hij streng.

“Wij hebben gisteravond naar u gezocht omdat wij met u willen praten…rustig, heel ontspannen. Hebt u vanmorgen al wat gebruikt?”

Maurice plofte op de stoel neer en schudde zijn hoofd.

“Ik heb geen geld. Ik moet eerst scoren.”

“Waar hebt u vannacht geslapen?”

Maurice grinnikte.

“In de open laadbak van een vrachtwagen. Ik hoorde via de tamtam in de buurt dat rechercheurs van politie naar mij op zoek waren. Ik ben toen maar niet naar het Leger des Heils gestapt…bang dat ze me zouden oppakken.”

“Waarvoor?”

Maurice Grotebroek stak zijn handen in de lucht.

“Weet ik veel? Als ze bij de politie de pik op je hebben, dan verzinnen ze wel wat.”

Hij wees naar Vledder.

“Die foto hebben ze ook zomaar van mij genomen.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“De politie doet niet zomaar wat. Dat is onzin. We gaan niet voor niets naar u op zoek. Wij willen met u praten over de dood van uw vriend, Casper van de Broek.”

“Die klootzak heeft zich laten vermoorden,” sprak Maurice meewarig grijnzend.

“Hoe weet u dat?”

vroeg De Cock quasi-verrast. Maurice wuifde.

“Van de buren. Ik stond op een morgen bij hem voor de deur. Ik wilde wel weer eens een paar dagen rust…geen rotzooi gebruiken. Ik belde. Hij deed niet open. Ik heb een sleutel en toen ben ik naar binnen gegaan. Casper was er niet. Zijn bed in de slaapkamer was ongebruikt. Ik ben toen bij de buren gaan vragen of zij wisten waar Casper was.”

“En?”

“Ze zeiden dat een dag tevoren mensen van de recherche in huis waren geweest en dat Casper met een ambulancewagen was afgevoerd.”

“Vermoord?”

Maurice Grotebroek knikte.

“Dat zeiden ze. Ze hadden met een vroegere vriend van Casper gesproken en die vertelde dat Casper in zijn woning dood was aangetroffen…vermoord.”

“Hoe was uw reactie?”

Maurice reageerde niet. De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Hoe was uw reactie?”

vroeg hij dwingender. Maurice zuchtte diep.

“Ik ben in het huis naar geld gaan zoeken,” sprak hij zacht.

“Geld voor coke. Ik dacht; als ik weer wat heb gesnoven, kan ik misschien helder denken wat mij na de dood van Casper te doen staat.”

“Was er geld?”

Maurice schudde zijn hoofd.

“Ik ben alles nagegaan. Geen stuiver gevonden. Wel vond ik in zijn secretaire een brief van een notaris, waarin iets stond over een testament ten name van een vriend, met wie Casper jaren heeft samengewoond.”

“Stond de naam van die vriend in die brief?”

“Samuel Plasmans.”

“Kent u die man?”

Maurice maakte een hulpeloos gebaar.

“Ik dacht dat Casper hem wel eens aan mij had voorgesteld…langgeleden. Maar daar herinner ik mij niets meer van.”

“Wat hebt u met die brief gedaan?”

Maurice haalde zijn neus op.

“Tot een prop in elkaar geknepen en weggegooid. Ik was des duivels. Casper had mij uitdrukkelijk beloofd dat hij al zijn bezittingen aan mij zou vermaken. Ik raakte in de war. Ik kon mij op dat moment echt niet meer bedwingen. Ik was woest, ik voelde mij door Casper bedrogen. Ik heb al zijn papieren, zijn correspondentie uit zijn secretaire getrokken en door de kamer geslingerd. Daarna ben ik naar de keuken gegaan en heb het porseleinen servies waarop Casper zo gesteld was uit woede uit de kast gehaald en ik was net bezig om het aan stukken te gooien toen die gorilla binnenkwam.”

De Cock trok zijn gezicht in diepe plooien.

“Gorilla?”

Maurice knikte.

“Een gorilla…een boom van een vent. Hij kwam op mij toe en een moment dacht ik dat hij mij ging vermoorden. In paniek ben ik het huis uit gerend.”

“En nadien niet meer teruggekomen?”

Maurice schudde zijn hoofd.

“Op de Kromme Waal ben ik niet meer geweest. Ik was bang om die gorilla daar nog eens aan te treffen.”

“Waar wel?”

“Wat bedoelt u?”

“Waar bent u wel geweest?”