Выбрать главу

“Zijn kerfstok. Ken je dat niet?”

“Nee. Kerfstok…wat is dat voor een ding?”

De Cock glimlachte.

“Dick, jij leeft in het computertijdperk, maar ik vertel je wat een kerfstok is voordat er niemand meer is die je dat kan vertellen. Een kerfstok was nog tot een tamelijk recent verleden een lang, plat, geschaafd houtje, waarop door een kerf werd aangegeven hoeveel men schuldig was. Dit geschiedde bijvoorbeeld nog heel lang bij broodbakkers. Telkens als men een brood haalde, sneed de bakker een kerf in de stok van de klant…en in die van de bakker. De bakker kon dus niet ‘op eigen houtje’ meer kerven maken.”

Vledder trok zijn schouders op.

“Wat heeft dat met misdaad te maken?”

De Cock zuchtte.

“Onze taal verarmt. Oude begrippen verdwijnen of worden niet meer begrepen. Wanneer van iemand wordt gezegd dat hij veel op zijn kerfstok heeft, dan betekent dat dat hij of zij veel heeft misdreven.”

De oude rechercheur pauzeerde even.

“Geldt dat voor Marinus Veldhuizen?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Niet meer dan die eenvoudige mishandeling. Hij staat ook in het doen van zaken gunstig bekend. Marinus Veldhuizen woont al sinds zijn geboorte hier in Amsterdam in de Nova Zemblastraat op nummer 720. Hij is ruim twintig jaar gehuwd en heeft twee studerende kinderen.”

De Cock grinnikte.

“Niet het geijkte profiel van een beruchte crimineel. Maar wraakgevoelens kunnen escaleren tot een obsessie…een dwanggedachte, die tot moord leidt. Ik wil je niet met voorvallen uit mijn verleden vermoeien, maar…”

De oude rechercheur stokte, stond van zijn stoel op en slenterde op zijn gemak naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

“Waar ga je heen?”

De Cock zette zijn oude vilten hoedje achter op zijn hoofd, draaide zich half om en keek de jonge rechercheur quasi-verwonderd aan.

“Je zei toch Nova Zemblastraat 720?”

“Ja.”

De Cock grijnsde.

“Ik hoop dat de ex-tentenfabrikant Marinus Veldhuizen ergens op zolder nog een paar van die gevaarlijke metalen tentharingen heeft liggen.”

Vledder keek toe hoe De Cock zich in zijn regenjas wurmde.

“Ben je daar zo benieuwd naar?”

De Cock deed een paar passen naar de deur.

“Ik heb zelf nooit gekampeerd. Ik wil zien hoe scherp een moderne tentharing is. Zo scherp dat men zoiets als een wapen…als een dolk kan hanteren.”

Vledder sloot snel het bestand met gegevens op zijn computer af en liep achter De Cock aan naar de deur.

“Wacht tot morgen, wanneer dokter Rusteloos tijdens de gerechtelijke sectie de tentharing uit de rug van De Rusconie heeft gepeuterd. Ik neem hem voor je mee.”

Ze verlieten de grote recherchekamer. Midden op de stenen trap bleef De Cock staan en verzonk even in gepeins.

“Weet je,” opende hij voorzichtig, “dat Charles de Rusconie niet de eerste man is die met een tentharing werd vermoord?”

“Nee.”

“Iemand ging hem voor.”

“Wie?”

“Sisera.”

Vledder keek vanaf een paar treden hoger neer op De Cock.

“Wie was Sisera?”

Ze liepen verder de trap af.

“Een Kanaanitische veldheer.”

Vledder grijnsde.

“Prehistorie.”

De Cock knikte.

“Een bijbelverhaal. Nadat het leger van deze Sisera door Israëlitische troepen was verslagen, vluchtte hij in de tent van Jaël, de vrouw van Cheber. Zij behandelde de vermoeide veldheer heel vriendelijk, gaf hem wat te drinken en liet hem slapen. Je moet in de bijbel, het Oude Testament, het boek Richteren er maar eens op nalezen. Daarin vind je ook het lied van Debora en dat is prominente lectuur.”

Vledder maakte een afwerend gebaar.

“Dat is mij te lastig,” reageerde hij geprikkeld.

“Wat gebeurde er met die Sisera?”

De Cock zuchtte.

“In Richteren 4 staat: Maar Jaël, de vrouw van Cheber, nam een tentpin, greep de hamer, trad zacht op hem toe en dreef de pin in zijn slaap tot zij in de grond drong.”

Vledder was verbijsterd.

“Gruwelijk.”

De Cock knikte.

“Inderdaad…de geschiedenis der mensheid is gelardeerd met gruweldaden.”

“Was er toen al recherche?”

De oude rechercheur lachte.

“Men kende zeker geen figuren zoals De Cock en Vledder.”

“Die Jaël is dus nooit bestraft.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Jaël, de vrouw van Cheber, werd om haar daad bejubeld en maakte geschiedenis. Anders hadden wij nu nooit van die eerste tentharingmoord geweten.”

In de Aert van Nesstraat vond Vledder nog een plekje om hun Golf te parkeren. Ze stapten uit en slenterden naar de Nova Zemblastraat.

Nummer 720 bleek een eenvoudig Amsterdams woonpand van drie verdiepingen. Naast de deur, die toegang gaf tot de begane grond, zat aan de stijl een wit plastic naambordje met in verzonken zwarte letters: M. Veldhuizen.

De Cock drukte op de koperen bouton daarboven. Binnen rinkelde een bel. Al na enkele seconden werd de deur geopend door een struise vrouw, gekleed in een zwart-wit geruit jas-schort. Ze keek van De Cock naar Vledder en terug. Haar verbazing verbloemde ze niet. De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.

“Mijn naam is De Cock,” stelde hij zich voor.

“De Cock, met ceeooceekaa.”

Hij duimde schuin achter zich.

“En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het bureau Warmoesstraat.”

De vrouw fronste haar wenkbrauwen.

“Recherche?”

reageerde ze aarzelend. De Cock keek de vrouw vriendelijk aan.

“Wij wilden graag een onderhoud met de heer Marinus Veldhuizen.”

“Mijn man?”

De Cock glimlachte.

“Uit uw opmerking concludeer ik, dat u mevrouw Veldhuizen bent.”

“Dat klopt.”

“Is uw man thuis?”

Mevrouw Veldhuizen keek over haar schouder.

“Rinus,” riep ze met stemverheffing de gang in, “hier zijn twee heren voor je.”

Vanuit het donker achter de vrouw verscheen een breedgeschouderde man. Hij droeg een zwarte trui met een hoge col, waaronder een groene, iets verschoten ribfluwelen broek. Zijn voeten staken in vilten pantoffels. Mevrouw Veldhuizen wees voor zich uit.

“Ze zijn van de recherche.”

De heer Veldhuizen schoof zijn vrouw iets terzijde.

“Kunnen jullie je legitimeren?”

De Cock knikte en Vledder toonde zijn legitimatiebewijs. De heer Veldhuizen spreidde zijn machtige armen.

“Conversatie aan de deur is niks.”

Hij gebaarde over zijn schouder.

“Kom binnen.”

De huiskamer was gezellig ingericht met een grote eiken tafel, waaronder een reeks laden, en rondom stonden vier uitbundig gebloemde fauteuils.

Marinus Veldhuizen wees naar de fauteuils.

“Neem plaats, heren. Het gebeurt mij niet vaak dat ik het gezag op bezoek krijg.”

De Cock ging zitten en glimlachte.

“Gezag,” sprak hij smalend, “is een verloren woord. Nog een paar regeringen van het huidige kaliber en Nederland heeft een volmaakte anarchie.”

Marinus Veldhuizen lachte.

“En u beiden hebt dan geen functie meer.”

“Precies.”

Veldhuizen ging tegenover de grijze speurder zitten.

“Zover is het blijkbaar nog niet,” sprak hij berustend.

“U bent hier nog en ik ben benieuwd naar de reden van uw komst.”

De Cock antwoordde niet direct. Hij plukte zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn regenjas, sloeg het open en las hardop.

“Mijn vriend…dit is jouw laatste schurkenstreek. Jouw verrotte ziel zal branden in de hel. Een dezer dagen zorg ik ervoordat je nooit meer een medemens kunt bedriegen.”

De oude rechercheur klapte zijn boekje dicht en keek op.