Выбрать главу

'Om… eh, omdat het nu eenmaal uw plicht is,' antwoordde De Cock voorzichtig.

Ze grijnsde. 'Mijn plicht?' Ze sprak het uit alsof het een vies woord was.

De Cock slikte.

'Omdat het uw zoon betreft.'

Ze snoof verachtelijk.

'En krijg ik hem daarmee terug?'

De ogen van De Cock vernauwden zich.

'Nee,' zei hij plotseling fel, 'daar krijgt u uw zoon niet mee terug. Ik ben Onze-Lieve-Heer niet. Ik kan wat dat betreft geen koehandeltje met u doen. Ik had alleen gehoopt dat de dood van uw zoon u iets had geleerd. Ik heb mij blijkbaar vergist.'

Hij stond van de bank op en liep het kamertje uit.

'Kom,' zei hij tegen Vledder, 'laten we maar gaan. Het heeft geen zin hier langer te blijven. We verknoeien onze tijd.'

Ze kwam haastig overeind en dribbelde achter hem aan. In de gang haalde ze hem in en greep hem van achteren aan zijn jas vast.

'Wanneer krijg ik hem thuis, meneer?' Het klonk smekend, haast angstig.

'Meneer, wanneer krijg ik mijn jongen thuis? Hij wordt toch van hieruit begraven?'

De Cock draaide zich langzaam om. Haar woorden deden hem pijn. Hij had alweer spijt dat hij zo fel tegen haar was uitgevaren. Hij keek op haar neer en ontmoette haar blik. Er schoot een brok in zijn keel die hij niet kon wegslikken. Van haar gerimpeld gelaat straalde weer de mildheid, de vertedering, die alleen een oude moeder kent. En daartegen had De Cock geen weerstand.

Hij legde zijn grote hand op het grijze hoofd.

'Ik, ik maak het voor je in orde,' zei hij zacht. 'Jan wordt van hieruit begraven.'

Er gleed een lieve glimlach over haar gezicht. 'Dank u,' zei ze simpel. Ze namen afscheid.

Voordat de rechercheurs de deur uitstapten, zei ze nog: 'Ga eens naar Dikke Toon, ik denk wel dat hij jullie iets kan vertellen. Hij ging de laatste tijd veel met Jantje om.' Ze zuchtte.

'Zeg maar tegen Toon dat ik jullie heb gestuurd.'

Toen deed ze de deur achter hen dicht en slofte terug naar haar kamertje.

8

Dikke Toon droeg zijn bijnaam met ere. Hij was dik, rond, mollig, met een laaghangende onderkin en kleine, diep weggedrongen varkensoogjes boven bolle wangen. Hij had zich niet eens de moeite gegeven op te staan. Hij ontving de beide rechercheurs in bed, met naast zijn rechterdijbeen, weggedoken onder de dekens, een ondefinieerbaar vrouwtje, van wie eigenlijk alleen maar een klein plukje kroezig permanent te zien was. Dikke Toon klauwde ergens onder zijn hemd. 'Zo,' zei hij geeuwend, 'ma Brets heeft jullie gestuurd en Jantje heeft in Amsterdam een harde tik op zijn kersenpit gekregen.' 'Inderdaad,' antwoordde De Cock laconiek; 'zo zou je het in het kort kunnen samenvatten.' Toon trok een gezicht van niet-begrijpen. 'Vertel me dan eens,' zei hij uitdagend, 'wat ik daarmee te maken heb?'

De Cock schudde zijn hoofd. 'Niets, totaal niets.'

Het vollemaansgezicht van Dikke Toon klaarde op. Hij spreidde een paar machtige armen uit en keek De Cock verontwaardigd aan. 'Nou, en wat wilt u dan?'

De Cock ging onuitgenodigd aan het voeteneinde van het bed zitten. 'Luister eens Toon,' sprak hij gemoedelijk, 'we hebben gegronde reden om aan te nemen dat Jan Brets niet puur voor zijn genoegen in hotel Het Wapen van Groenland logeerde, maar dat hij bezig was met een karwei. En omdat Het Wapen van Groenland een nogal chic hotel is, dachten wij aan een heel bijzonder karwei, kortom: een grote klapper.' Dikke Toon grinnikte. 'U denkt lekker,' zei hij bewonderend.

De Cock veegde met zijn vlakke hand langs zijn gezicht en zuchtte diep. Hij begreep heel goed dat hij op deze manier niet veel verder zou komen en besloot daarom van tactiek te veranderen.

'Jan Brets,' zei hij geduldig, 'was jouw beste vriend nietwaar?' Dikke Toon knikte heftig. 'Ja meneer, dat was-ie.'

'Mooi,' vervolgde De Cock, 'en nu is Jan Brets, jouw beste vriend, dood, vermoord. Iemand is zo onvriendelijk geweest om hem zijn schedel in te slaan.'

'Een rotstreek, meneer,' reageerde Toon volkomen spontaan, 'dat hadden ze nou niet moeten doen.' De Cock slikte iets weg.

'Ja Toon,' zei hij met een snik in zijn stem, 'je hebt gelijk, een rotstreek. En daarom vraag ik nu aan jou, zijn beste vriend: Kan het mogelijk zijn dat de moord op Jan Brets iets met die klapper te maken heeft?'

Toon dacht diep na. Het was te zien. Hij streek met een vettige hand over zijn kortgeknipte schedel en trok een pijnlijk gezicht. Denken was voor Toon een pijnlijke bezigheid. 'Het kan,' zei hij na een poosje, 'het kan. Maar ik geloof het niet.' 'Waarom niet?'

'Niemand wist van die klapper af.' De Cock zuchtte.

'Maar jij Toon, jij wist het toch?' Hij keek hem verwonderd aan.

'Ik, nou ja, allicht. Ik hoorde er toch bij.'

'Waarbij?'

Dikke Toon knipperde een paar maal met zijn kleine oogjes en begon toen wat schaapachtig te lachen.

'Je hebt me te pakken hè, je hebt me te pakken. Ik heb mijn grote mond weer eens voorbijgepraat.'

De Cock negeerde de opmerking.

'Nou,' drong hij aan, 'waar hoorde je bij?'

'Bij de ploeg.'

Het klonk onwillig.

'Bende bedoel je.'

Dikke Toon haalde zijn kolossale schouders op.

'Zo kan je het natuurlijk noemen. Het klinkt alleen zo woest, zo

Amerikaans. Het was gewoon een ploeggie jongens.'

'Wat voor jongens?'

Dikke Toon schudde het hoofd.

'Laten we ermee uitscheiden, rechercheur,' riep hij licht geërgerd. 'Jan en ik hoorden bij dat ploeggie, fijn, dat weet u dan. Maar verder moet u niet vragen. Het heeft geen zin. De namen van de anderen noem ik toch niet.' De Cock schonk hem zijn innemendste glimlach. 'Goed, goed,' zei hij beminnelijk, 'we praten er niet meer over. Je wilt niemand verlinken, daar kan ik inkomen.' Hij ademde diep. 'Maar wat anders, wat was het voor een klapper?' Dikke Toon trok een onwillig gezicht.

'Wat was het voor een klapper?' herhaalde De Cock wat dwingender.

'Dat zeg ik liever niet.'

De Cock keek hem strak aan.

'Je bedoelt,' zei hij gemelijk, 'dat nu Jan Brets dood is, jij en de anderen nog altijd dat karwei kunnen opknappen.' Hij maakte een klein gebaartje. 'Het scheelt in ieder geval weer een portie.' Plotseling dook naast Toon in het bed een vrouwenhoofd op: een jong vrouwenhoofd met zwart kroezig haar en verveegde slierten make-up op een bleek gezicht. Ze had blijkbaar de hele conversatie vanonder de dekens gevolgd. 'Jij,' riep ze gedecideerd, 'jij doet niet meer mee. Jij niet. Wat die anderen doen, moeten zij weten. Maar jij doet niet meer mee. Jij laat die klapper zakken. Ik heb hem nooit vertrouwd, en nou zie je het, het is Jan Brets zijn dood geworden. Ik heb je direct al gezegd, ik moet die vent niet. Hij stond mij helemaal niet aan,' — Dikke Toon trachtte het hoofd weer onder de dekens te drukken — 'die fijne meneer.'

'Hou je waffel, Marie,' riep Toon fel, 'dat zijn jouw zaken niet.' 'Wat voor een fijne meneer,' vroeg De Cock hevig geïnteresseerd.

'Nou,' riep Marie heftig, 'die vent natuurlijk, die vent die Jan Brets die tip heeft gegeven, die accountant.' 'Wat?' riep De Cock verbijsterd.

'Ja, die accountant, toe nou, hee Toon, hoe heette die vent ook al weer?'

'Pierre Brassel?' vroeg De Cock hoopvol.

Het bleke gezicht van Marie klaarde op. 'Precies, Pierre Brassel.'

De Cock stond met zijn handen op zijn rug voor het raam van de recherchekamer en keek naar buiten. Het vroege morgenlicht glipte door de smalle Heintje Hoekssteeg en de vogeltjes op de daken van de Warmoesstraat tjilpten en zongen zo helder en zuiver, alsof een vijftig meter verder de rosse Walletjes door blanke begijntjes werden bewoond.

'Wat een avond en wat een nacht,' verzuchtte De Cock, 'om nooit te vergeten. Het is alles bij elkaar nog geen tien uur geleden dat Pierre Brassel hier de recherchekamer binnenstapte en de ellende begon.'

Hij wipte een paar maal op de ballen van zijn voeten om de loomheid uit zijn kuiten te verdrijven.