Выбрать главу

'Het was maar gelukkig dat die oude rechercheur Van der Me-ijden in Utrecht ons vrijwel direct kon vertellen wie Dikke Toon was en waar hij woonde. Ik ben in het Utrechtse onderwereldje niet zo erg best thuis. Het had anders beslist wel even geduurd, voordat we hem hadden gevonden.' Vledder kwam naast hem staan.

'Goed beschouwd,' zei hij wat triest, 'zijn we met ons onderzoek niet zoveel verder gekomen. Zo spraakzaam was Dikke Toon nu ook weer niet.' De Cock schudde lachend het hoofd.

'Die Toon,' zei hij grijnzend bij de herinnering, 'die Dikke Toon, wat een vleesklomp. Hij had bijna het hele tweepersoonsbed nodig. Wat een kolos van een vent. Maar bij dat kleine zwarte onderdeurtje, die Marie, had hij toch niet veel te vertellen. Ik was blij dat ze onder de dekens vandaan kwam, anders was de naam Brassel misschien nooit gevallen.' Vledder knikte.

'Toch is het jammer dat hij ons, ondanks alles, niet wilde vertellen wat voor een klapper het ploegje op het oog had en misschien nog heeft.'

'Dat is inderdaad jammer,' herhaalde De Cock. 'Ik had verrekt graag willen weten met wat voor een tip Brassel voor de dag is gekomen. Het moet wel iets zijn geweest dat de jongens aansprak. Het vormen van een bende, hoe simpeltjes ook, is in ons landje minder gebruikelijk. Ook de Hollandse misdadiger is van nature een pure individualist die er hoogstens met een enkel gabbertje op uittrekt.' Vledder gebaarde.

'Misschien dat ze onder de bezielende leiding van Pierre Bras-sel hun weerzin tegen samenwerking hebben laten varen. Wij weten toch niet wat hij de jongens heeft voorgespiegeld?' De Cock keek op zijn horloge.

'Het is bijna zes uur. Ik stel voor dat we eerst eens een paar uur gaan slapen. Het is mooi genoeg geweest. Ik heb de recherche in Utrecht gevraagd mij in de loop van de morgen alle stukken van Jan Brets aan mijn huis te laten bezorgen. Ik kan ze dan vanmiddag thuis eens op mijn gemak doornemen. Je weet het nooit. Misschien vind ik er iets in.' Vledder keek zijn oude leermeester onderzoekend aan. 'En wat doe ik?'

De Cock stak zijn onderlip vooruit.

'Ik heb voor jou iets bijzonders. Jij gaat in de loop van de middag naar Utrecht en probeert daar in contact te komen met Ma-rie van Dikke Toon.' Hij stak waarschuwend een vinger op. 'Uiteraard zonder Toon. Zie je, met Dikke Toon erbij praat ze niet, althans niet vrijuit. En ik heb zo'n idee dat die kleine zwarte ons heel wat over Brassel en zijn bende zou kunnen vertellen.' Vledder trok een beteuterd gezicht. 'Dat zal niet meevallen.' De Cock trok zijn wenkbrauwen op. 'Moet dat?' vroeg hij quasi verbaasd.

'Nou nee, maar krijg haar nu eens alleen te pakken. Die Toon waakt over haar als een kloek over haar kuikens.' De Cock lachte.

'Je trekt vreemde vergelijkingen.' Vledder bromde iets onverstaanbaars.

'O ja,' riep De Cock, 'als je toch in Utrecht bent, bel dan eens nummer twee-zeven-een-dubbel twee-acht.'

9

Het was bijna zeven uur.

De Cock had tot één uur in de middag geslapen. Daarna had hij zich rustig aangekleed en was een wandelingetje gaan maken met zijn trouwe hond, een sombere bokser met een van zorgen doorploegde snuit, die zijn baas, wanneer hij thuis was, als zijn persoonlijk eigendom beschouwde. Er waren mensen die zeiden dat de bokser op zijn baas leek en omgekeerd. Die mensen hadden gelijk, er was een onmiskenbare overeenkomst. De rest van de middag had De Cock gebruikt om oude processen-verbaal en rapporten over Brets door te lezen. Het was een inspannend karwei geweest. De gedragingen van Jan Johannes Brets hadden veel stof tot ambtelijk geschrijf gegeven. Het was half zeven toen hij eindelijk alles had doorgeworsteld en het dossier dichtklapte. En nu was hij weer op het bureau, ruim een uur voor zijn afspraak met Vledder. Hij besloot nog even de buurt in te trekken.

Met de buurt bedoelde De Cock de beruchte Walletjes en directe omgeving, zoals de wilde Zeedijk, de Nieuwmarkt, het Oudekerksplein, kortom, die grachtjes, pleintjes, straatjes en steegjes, die tezamen de rosse buurt van Amsterdam vormen. De Cock kende er zo goed als iedereen en iedereen, nou ja, zo goed als iedereen, kende hem. Hij was niet gevreesd, zoals dat heet, noch berucht, maar hij was eenvoudig aanvaard, als een facet, een wat vreemd facet, omdat hij nu eenmaal de wet of het recht vertegenwoordigde.

Men mocht hem wel. De jongens van de penose en de meisjes van de business behandelden hem met respect. Ze wisten dat hij voorschriften en bepalingen nogal soepel hanteerde en de wet toepaste op een wijze die beslist in strijd moest zijn met alles wat daarover in uitvoerige verhandelingen stond geschreven. En ze hadden gelijk. De Cock was een vrijbuiter, een boekanier onder de rechercheurs.

Met zijn oude vilten hoedje nonchalant achter op zijn hoofd en de ceintuur van zijn regenjas tot een touw verknoedeld om zijn zwaar bovenlijf, slenterde hij langs de oude grachtjes en grijnsde vriendelijk tegen de vele oude bekenden die hij op zijn weg ontmoette.

Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg glipte hij het oude penosecafeetje binnen. Het werd gedreven door zijn vriend Lowietje, een wat morsige figuur, die wegens zijn tengere gestalte en geringe borstomvang, meestal Smalle Lowietje werd genoemd.

Het was een te vroeg uur. Er waren nog niet veel bezoekers. De Cock keek eens rond.

Hij zag dat Annie van Schele Bertus weer eens te veel had gedronken en schatte de hevigheid van de ruzie die daarvan weer het gevolg zou zijn. Hij grinnikte voor zich uit. Het zou wel weer op vechten uitdraaien. Die twee leefden al jaren als kat en hond. Hij slenterde om de bar en hees zich aan het uiteinde wat moeizaam op een kruk. Het was zo zijn vaste plekje. Van hieruit kon hij het hele lokaaltje overzien en had hij een rugdekking tegen alle eventualiteiten.

Smalle Lowietje kwam vriendelijk grijnzend op hem toe.

'Hoe is de misdaad?'

Het was zijn stereotiepe vraag.

'Drie punten gestegen,' bromde De Cock, als gold het een beurskoers.

'Het ligt vast in de markt.' Lowietje lachte. 'Hetzelfde recept?'

Zonder op antwoord te wachten greep hij onder de tapkast naar de fles Cognac de Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield.

Na het gebruikelijk ceremonieel — Smalle Lowietje dronk altijd één glaasje mee — stak De Cock een sigaret op en blies de rook naar de lage zoldering. Hij zat daar graag op zijn kruk bij de bar, overzag de schare en genoot van de pittige conversatie tussen de meisjes van de vlakte en alle anderen die daar zo omheen scharrelden.

Het was nu stil. Alleen Annie van Schele Bertus zorgde voor wat afleiding. Ze liep waggelend langs de tafeltjes en zong. Het was een droevig lied in puur bargoens; een soort autobiografisch epos dat verhaalde van een onnozel wicht dat haar blanke onschuld voor een groezelig bankbiljet van een tientje had verkwanseld. Dit in een vrije vertaling. Smalle Lowietje boog zich iets voorover. 'Die dooie in hotel Het Wapen van Groenland,' fluisterde hij de rechercheur in het oor, 'hebt u daar nog bemoeienissen mee?' De Cock nipte aan zijn glaasje en knikte nauwelijks merkbaar. Lowietje verschafte hem nog wel eens inlichtingen en het was nu niet direct nodig dat de hele buurt daarvan op de hoogte was. 'Het schijnt een jongen van de vlakte te zijn, heb ik gehoord, uit Utrecht. Er zijn hier jongens uit de buurt die hem hebben gekend.'

'Wie?'

'Jongens, gewoon jongens. Ik denk dat ze hem kenden uit de bajes.'

De Cock knikte grijnzend.

'Heb je,' vroeg hij voorzichtig, 'de laatste paar weken iets vernomen van een heel mooie klapper hier ergens in de stad? Ik bedoel, iets gehoord van plannetjes in die richting?' Lowietje schudde het smalle hoofd. 'Nee, echt niet, niks van gehoord.' De Cock keek hem een ogenblikje onderzoekend aan.

'Nee?'

Er trilde een zenuwscheut langs de schonkige wang van Lo-wietje.

'Moet het dan?' De Cock glimlachte.