'Volkomen begrijpelijk,' zei hij. 'Het is ook een wat vreemde geschiedenis. Bovendien is hij de chef. Hij heeft het volste recht alles te weten.' Hij pauzeerde even.
'Nu wat anders. Hoe is het gegaan in Utrecht?' De jonge Vledder schudde bedroefd het hoofd. 'Ik geloof niet,' zei hij somber, 'dat mijn reis een succes is geweest.'
De Cock keek hem geamuseerd aan.
'Hoezo geen succes?'
Vledder produceerde een bedroefd lachje.
'Ik heb uren achter Dikke Toon en zijn Marie aangelopen. Het was gewoon een kwelling. Hij week geen duimbreed van haar zijde. Gelukkig is die Dikke Toon niet snugger, anders had hij mij allang opgemerkt.'
Hij staarde peinzend voor zich uit.
'Het vreemde was dat die Marie mij vrijwel onmiddellijk in de gaten had, maar Dikke Toon niet waarschuwde. Tenminste, daar heb ik niets van gemerkt. Zie je, dat was ook de reden waarom ik besloot haar een briefje te geven.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Een briefje?'
'Ja, dat was in een cafeetje ergens op de Oude Gracht. Ik schreef haar een verzoekje om vanavond, zonder Toon, naar de Warmoesstraat te komen. Toen Dikke Toon even naar het toilet was, heb ik het haar gegeven.' Hij maakte een hulpeloos gebaartje.
'Ik weet, dat het een gok is. Ik heb mij dat heel goed gerealiseerd. Als ze het briefje aan Toon laat zien, is alles stuk. Ik heb het er eenvoudig op gewaagd.' De Cock knikte hem bemoedigend toe. 'Het was in de gegeven omstandigheden het beste wat je doen kon. We zullen maar rustig afwachten. Bezit je ziel in lijdzaamheid.'
'Wat?'
De Cock glimlachte.
'Bezit je ziel in lijdzaamheid, dat zei mijn moeder altijd. Het is een spreekwoord dat het tegenwoordig niet erg best meer doet. Het is misschien wat verouderd.' Hij krabde zich achterin de nek. 'O ja, hoe was het met twee-zeven-een-dubbel twee-acht?' 'Niks, ik kreeg geen gehoor. Ik heb het wel driemaal geprobeerd.'
De Cock knikte.
'We moeten morgen aan de centrale in Utrecht maar eens vragen aan wie dat nummer is afgegeven. Misschien dat we op die manier… '
Op dat moment rinkelde de telefoon. De Cock nam de hoorn op. Het was de wachtcommandant. 'Hier beneden aan de balie is een dame voor je,' klonk de stem van brigadier Bijstermans. 'Het is ene Marie Zijllmakers.' 'Is ze alleen?'
'Ja.'
De Cock knipoogde tegen Vledder. 'Mooi, laat Marie dan maar bovenkomen.'
Na een bescheiden klopje dreunde Marie kordaat de recherchekamer binnen. Voor haar fragiele avondschoentjes met hoge naaldhakken was haar stap te nadrukkelijk, te weinig elegant, waardoor haar gang een wat komisch effect kreeg. Ze stevende op De Cock af. 'Ik moest komen?'
Ze was toch niet zo klein als de indruk die zij had gewekt in het bed naast het enorme dijbeen van Dikke Toon. Ze had op de keper beschouwd zelfs een aantrekkelijk figuurtje. En dat wist ze. Haar beige mantel sloot strak, te strak om haar lichaam. Een enorme bontkraag bedekte het onderste gedeelte van haar gezicht. Haar nog hijgende ademhaling had in de lange bontharen een visuele begeleiding; als een zwoele wind in een wuivend korenveld. Ze nam uit haar rechterhandschoen het verfrommelde verzoekbriefje van Vledder en legde het op het bureau. 'Nou,' zei ze wat uitdagend, 'hier ben ik dan.' De Cock schonk haar zijn liefste glimlach. 'Mijn naam is De Cock,' zei hij innemend. 'De Cock met cee-ooceekaa. En dat is mijn collega Vledder. Ik herinner mij niet dat wij ons gisteravond aan u hebben voorgesteld.' Hij stak haar glimlachend een hand toe. Ze haakte onmiddellijk in. 'En ik ben Marie Zijllmakers.' 'Hoe jong?'
Ze kirde als een schoolmeisje. 'Schat eens?' 'Twintig,' loog De Cock. Ze wiebelde wat heen en weer. 'Doe er maar vijf bij.'
De Cock plooide zijn gezicht in bewonderende verbazing en wees naar een stoel naast zijn bureau.
'Gaat u zitten,' zei hij wat plechtig, 'wij willen eens ernstig met u praten. Vandaar dat briefje. Ziet u, mijn collega en ik hadden gisteren al de indruk dat u een verstandige jonge vrouw was en dat u het niet bepaald prettig zou vinden wanneer uw vriend Toon in moeilijkheden zou geraken, of misschien nog erger. U weet wat er uiteindelijk met Jan Brets is gebeurd. En het is niet geheel ondenkbaar dat ook Toon… ' Hij maakte zijn zin niet af en peilde haar reactie.
Marie schoof haar bontkraag wat verder open. Haar felgroene ogen tastten de gelaatstrekken van de oude rechercheur af. Ze schatte de waarde die zij aan de woorden van De Cock moest hechten. Ze wist het niet precies. Inwendig voerde ze een heftige strijd. Het kostte haar moeite een haast ingeboren argwaan tegen politie en alles wat daarmee samenhing te overwinnen. De vriendelijke, bijna vaderlijke uitdrukking van het gezicht voor haar schonk wel vertrouwen. De Cock zag de strijd.
'Weet Toon dat je hier bent?'
'Nee.'
'Je hebt hem ook dat briefje niet laten zien?'
'Nee.'
'Waarom niet?'
Ze antwoordde niet direct. Ze verschoof iets op haar stoel en trok haar rokje dichter naar de knie. 'Toon is een koei.' 'Een koe.'
Ze vatte De Cocks taalkundige verbetering niet.
'Een koei, ja,' riep ze plotseling fel, 'een grote dikke stomme koei. En vraag mij niet hoe het kan, maar ik hou van die vleesberg.' Ze pauzeerde even. 'Is dat een schande?'
De Cock schudde traag het hoofd.
'Ieder mens,' zei hij ernstig, 'heeft recht op liefde.'
Ze knikte instemmend.
'Zo is het precies. Geloof me, d'r zit een goed hart in die jongen. Hij is een sul.' Ze glimlachte vertederd. 'Een grote goeie sul. Dat is-ie. D'r zit geen kwaad bij.' Haar gezicht kreeg een blijde uitdrukking. 'Het is een schat, een kind nog.' De Cock zuchtte.
'Als je nog even doorgaat,' zei hij laconiek, 'dan ga ik mij afvragen waarom dat cherubijntje van jou ooit naar deze aardse dreven is afgedwaald.' Ze keek hem niet-begrijpend aan.
'Wat?'
De Cock grijnsde.
'Ik bedoel, laten we de zaak niet overdrijven. Zo lief is jouw Toon nu ook weer niet. Tenslotte was en is hij misschien nog lid van een bende. En dat niet uit puur menselijke overwegingen.' Haar groene ogen schoten vuur.
'Dat komt door Jan Brets, die viezerik, die jutte hem steeds weer op. Brets kwam met mooie praatjes over grote klappers met veel geld en Toon luisterde met rooie oortjes. Zie je, Toon kan zelf niet denken. Hij is altijd blij wanneer een ander dat voor hem doet. Nou, Jan Brets was de man die voor hem dacht… '
Ze klemde haar lippen op elkaar. Het duurde een poosje voordat ze verder ging.
'Jan Brets met zijn geintjes en grollen, hij is dood, iemand is mij voor geweest, geloof me, anders had hij vandaag of morgen van mij een beetje rattenkruit op zijn boterham gekregen.' Ze nam een sigaret uit haar tasje en stak hem op. Haar vingers trilden. Ze blies de rook omhoog.
'Het is natuurlijk dom,' zei ze haast toonloos, 'om zoiets aan de recherche te vertellen. Maar het is maar dat je weet hoe ik over Jan Brets denk.' De Cock knikte.
'Dat is mij volkomen duidelijk,' zei hij laconiek.
'Wanneer hoorde je voor het eerst van die accountant?'
Ze kauwde peinzend op haar onderlip.
'Dat was een dag of veertien geleden. Hij noemde toen ook zijn naam, Brassel. Verder had hij het steeds over zijn goudmijntje.'
'Goudmijntje?'
Ze knikte.
'Daarmee bedoelde Jan Brets die accountant. Kijk,' legde ze uit, 'zo'n accountant komt in al die grote zaken en weet precies waar het geld is geborgen en hoeveel. Hij zou tippen en dan zou Jan met een ploeggie jongens, waaronder mijn Toon, de poen weghalen.' 'Een mooi plannetje.'
'Ja, meneer, daarom is mijn Toon er ook op afgevlogen.' De Cock knikte.
'Hoe vaak heb je die Brassel ontmoet?'
Ze legde al denkende een vinger op haar neus.
'Eén keer. Een goeie week geleden. Op een avond. Brets nam
hem mee naar het huis van Toon. Voor besprekingen.'
'En was jij daarbij?'
'Ja.'
'Jij weet dus wat er is besproken?'