'Zeg maar waar uw kleren liggen. Ik reik ze u aan en dan draai ik mij wel even om.' Hij zag haar aarzeling.
'Ik geef u mijn woord,' zei hij met innemend geduld. 'Geloof me, voor mannen van mijn leeftijd heeft dat nog enige betekenis.' Ze strekte een slanke arm en wees naar een korte bank naast de kaptafel. 'Mijn badjas.'
De Cock pakte het verlangde kledingstuk en wierp het haar toe. Daarna draaide hij zich discreet om.
Na een paar seconden liep ze hem ruggelings voorbij op blote voeten; een knap jong vrouwtje dat niet verder reikte dan zijn schouders.
'Gaat u mee naar de kamer?' Haar stem was vrij van accenten.
Ze liep voor hem uit de gang in. De Cock volgde gedwee. Onderwijl bewonderde hij haar fraaie lijn. Hoewel fragiel, was ze niet zo broodmager als fotomodellen plegen te zijn, integendeel, haar figuurtje was plezierig gevuld.
In de kamer waar ze hem bracht, drong het daglicht bijna ongehinderd binnen. Voor de beide ramen hing alleen een ragfijne vitrage die het interieur voor blikken van buitenaf beschermde. De inrichting was modern en getuigde van smaak. Aan de wanden hingen grillige kleurencomposities van moderne schilders. Het gaf de kamer een fleurig aanzien.
Cynthia van Woerden nestelde zich behaaglijk als een poes in een soort hangmat op poten en wenkte De Cock naar een brede bank zonder leuning. Ze voelde zich blijkbaar weer volkomen op haar gemak. De Cock keek haar onderzoekend aan, zocht op haar gezicht naar tekenen van verval. Ze waren er niet. Het daglicht deed geen afbreuk aan haar schoonheid. 'Hoe bent u binnengekomen?' 'Ik heb gebeld,' ontweek De Cock. Ze knikte.
'Dat heb ik gehoord. U bent, hoe zal ik dat zeggen, nogal vasthoudend van aard.'
'Toen u niet opendeed, ben ik maar naar binnen gegaan. De buitendeur,' loog hij, 'de buitendeur was niet op slot.'
Hij negeerde haar verwonderde blikken.
'Misschien is het beter dat ik mij aan u voorstel. Mijn naam is De Cock, De Cock met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur van politie in Amsterdam en beroepshalve belast met het onderzoek naar de dood van Jan Brets.'
Hij zag dat ze schrok. Ze liet onmiddellijk haar verleidelijke pose varen.
'Recherche?'
Haar mondhoeken trilden. Ze stond van haar hangmat op en griste een pakje sigaretten van een tafeltje. In een reeks zenuwachtige gebaartjes stak ze er een op. Ze scheen ineens haar zelfbeheersing kwijt te raken. 'Wat wilt u van mij?' Haar stem had een angstige ondertoon.
'Niet meer dan een paar inlichtingen,' zei De Cock, 'bijvoorbeeld over uw verhouding met het slachtoffer.'
'Er was geen sprake van een verhouding.' 'Zegt u maar hoe ik het noemen moet?' 'Wat?'
'Uw relatie tot Brets.'
Ze ging weer tegenover hem in de hangmat zitten. Heel kuis met de badjas tot over haar knieën. 'Wij waren vrienden.' De Cock knikte.
'Goed,' zei hij gelaten, 'u en Jan Brets waren vrienden. Heel mooi. Ik kan er dus van uitgaan dat u nu treurt om zijn dood nietwaar? Dat is toch gebruikelijk… onder vrienden.'
Ze keek hem aan, peilde of hij schertste. Maar op het gezicht voor haar was geen spoor van onoprechtheid te vinden.
'Zo hecht,' zei ze weifelend, 'was onze vriendschap nu ook weer niet.'
'Toch heeft hij u kort voor zijn dood nog tweemaal gebeld.'
'Ja.'
'Waarover?'
Haar mondhoeken begonnen weer te trillen. 'Het waren gewone gesprekjes, niets bijzonders.' De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Hij voelde weinig voor een lang en moeizaam verhoor. Hij had weinig tijd. Om twaalf uur moest hij weer terug zijn in Amsterdam. 'Luister eens,' zei hij scherp, 'ik ben in het algemeen niet zo ge-interesseerd in gesprekken tussen jonge mannen en jonge vrouwen. Maar Jan Brets is dood, vermoord, iemand sloeg hem zijn hersens in en ik wil weten wie en waarom, juffrouw Cynthia. Bovendien zoek ik nog een verklaring voor uw, laten we zeggen, hoogst komische optreden van zo-even onder het bed.' Ze antwoordde niet en liet het hoofd zakken. Plotseling zag De Cock dat ze huilde. Een paar tranen drupten op de handen in haar schoot. De Cock bedwong een neiging om op te staan en een beschermende arm om haar schouders te leggen. Hij had het graag gedaan. Maar hij bleef zitten, uiterlijk onbewogen. Hij had haar in korte tijd in snel wisselende stemmingen gezien. Het maakte hem achterdochtig. Hij wachtte geduldig tot haar tranen waren opgedroogd. Toen ze weer opkeek, zag hij dat ze werkelijk had gehuild. Hij liet haar rustig begaan, wachtte tot ze uit zichzelf begon te spreken.
'Ik ben bang, rechercheur,' zei ze na een poosje. 'Ik geloof dat ik er het beste aan doe u alles eerlijk te vertellen. Echt, ik ben doodsbang, bang voor mijn leven. Toen u zo-even de deur van mijn slaapkamer opendeed en binnenkwam, dacht ik dat mijn laatste uur had geslagen.'
Ze sprak kalm, zonder emotie. Ze was haar pose kwijt. Haar grote blauwe ogen stonden ernstig. 'Kroop je daarom onder het bed?' Ze knikte. 'Ik dacht, dat hij het was.'
'Wie?'
'Freddy, Freddy van Blaakeren.'
De Cock haalde niet-begrijpend zijn schouders op.
'Die ken ik niet, wie is Freddy van Blaakeren?'
Ze zuchtte diep.
'Een vroegere vriend van mij.'
'Nou en?'
De uitdrukking op haar gezicht veranderde. In haar mooie blauwe ogen blonk angst, pure angst. Ze strekte haar armen smekend naar De Cock uit.
'Jullie moeten hem pakken,' schreeuwde ze wild. 'Zo gauw mogelijk. Jullie moeten hem pakken voor hij aan mij komt. Hij heeft Jan Brets vermoord.'
12
De Cock streek met zijn korte dikke vingers door zijn stugge grijze haar. De wat wilde uitroep van Cynthia van Woerden had hem niet in het minst geschokt. Zijn ervaring had hem geleerd ten opzichte van dergelijke beschuldigingen bijzonder wantrouwend te zijn. Ze waren in de regel producten van opgekropte emoties. Meer gevoel dan verstand.
Hij keek naar het jonge fotomodel. Huiverend in haar badjas zat ze voor hem, een angstig mensenkind. Haar gezichtje, besefte hij ineens, was hem vertrouwd. Plotseling bedacht hij dat hij haar al honderden malen had gezien, vrolijk lachend van blijde advertenties in de krant, affiches langs de straten. Hij grijnsde wat bitter.
Zoals ze daar voor hem zat, was ze bepaald geen toonbeeld van stralende levensvreugde.
'Doe wat warms aan,' zei hij gebiedend. 'Voor mij behoef je niet mooi, noch verleidelijk of uitdagend te zijn. Ik ben een broodnuchtere ambtenaar met een ambtenarenziel.' Hij maakte een triest gebaartje. 'En daar is alles aan verspild.' Er gleed een schaduw van een glimlach over haar gezichtje. 'Een ogenblikje dan.'
Ze verdween uit de kamer en was in een paar minuten terug in een dikke slobbertrui, lange broek en muiltjes. Ze had ook het blonde haar wat geborsteld. Het hing nu los-golvend langs het hoofd neer.
'Zo,' begon De Cock, toen ze weer in haar hangmat zat, 'Fred-dy van Blaakeren heeft Jan Brets vermoord?'
'Ja.'
'Waarom?'
Ze trok haar hoofd tussen haar schouders. 'Uit haat, jaloezie.' De Cock knikte.
'En gedreven door diezelfde haat-, jaloeziegevoelens zoekt hij ook jouw dood?'
'Ja.'
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
'Als de liefde van vriend Freddy,' zei hij zuchtend, 'omgekeerd evenredig is aan zijn haat dan moet hij heel veel van je hebben gehouden.'
Ze richtte haar blauwe ogen naar hem op. De lichte spot in zijn stem was haar niet ontgaan.
'Er zijn getuigen,' zei ze scherp. Het klonk als een terechtwijzing.
'Getuigen?'
'Ja, er zijn mensen genoeg die het Freddy hebben horen zeggen. Eerst sla ik die clown zijn hersens in en dan kom jij aan de beurt.'
De Cock schoof naar het randje van de bank waarop hij zat. Hij scheen plotseling hevig geïnteresseerd.
'Clown?'
'Ja.'
De Cock keek haar verbaasd aan.
'Noemde Freddy Jan Brets een clown?' vroeg hij verwonderd. Ze knikte nadrukkelijk.