Выбрать главу

'Blijft natuurlijk nog altijd de vraag: Wie doodde Jan Brets en waarom?'

Het gezicht van Vledder betrok. 'Je hebt gelijk,' zei hij somber, 'het brengt ons feitelijk niet veel verder.' De Cock legde vertrouwelijk een hand op de stevige schouder van zijn leerling.

'Toch lijkt het mij een vruchtbare gedachte,' zei hij bemoedigend. 'Ik geloof dat Jan Brets inderdaad in de val is gelokt. Het heeft er alle schijn van.'

Ineens kreeg zijn gezicht een korzelige uitdrukking. Hij schudde zijn hoofd, liep bij Vledder vandaan en begon met grote passen door de recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich nu eenmaal gemakkelijker ordenen. Een lawine van vragen kwam op hem af. Na een poosje ging hij achter zijn bureau zitten en pakte uit de lade een blanco vel papier. Links bovenaan schreef hij valstrik, in forse schoolse letters. Zijn pen aarzelde even. Toen plaatste hij achter het woord een vraagteken. Het was een gewoonte van De Cock. Wanneer een bepaalde vraag hem sterk bezighield, schreef hij die op. Het was voor hem alsof hij op die wijze de vraag transponeerde in iets tastbaars; een concrete uitdaging aan zijn verbeelding. Hij keek naar het kale woord en tikte met zijn middelvinger op het papier. 'Hoe wist Brassel,' riep hij geprikkeld, 'een gedegen en alom geacht Amsterdams accountant, van het bestaan van een man als Jan Brets, een man met een strafblad van hier tot gunder.' Hij keek naar Vledder op.

'En wie had er zoveel belang bij de dood van de inbreker, dat hij tot een moord besloot?' Hij plooide zijn gezicht tot een grijns en gebaarde voor zich uit. 'Was dat Pierre Brassel? Had de accountant Brassel belang bij de dood van Jan Brets? Het is nauwelijks denkbaar.'

Een tijdlang zwegen ze. De Cock keek naar het woord valstrik. Vledder verzonk opnieuw in gepeins.

'Het laat zich niet rijmen,' zei hij na een poosje. 'Er is inderdaad geen redelijk verband te zien. Het is zonder meer duidelijk dat Brassel er tot zijn nekharen inzit. Dat lijdt geen twijfel. Maar wanneer je hem probeert te passen, lukt dat niet. Feitelijk draait voor ons alles maar om één vraag: wat heeft Brassel met die hele affaire te maken?' De Cock stond op. 'Laten we het gaan vragen.' Vledder keek hem verbaasd aan. 'Vragen… aan wie?' De Cock grijnsde.

'Aan de man die blijkbaar alle antwoorden kent.' Vledder begon te glunderen.

'Brassel?'

'Juist.'

Het was een fraai huis, vriendelijk, in rode baksteen en met grote ramen. Het lag in Ouderkerk aan de Amstel, op de hoek van een kleine straat, niet ver van de verkeersweg naar Amstelveen en Schiphol. De ramen waren verlicht. De Cock had het beter gevonden de accountant niet in zijn kantoor op te zoeken, maar thuis. Kantoren, zo was zijn ervaring, hadden meestal een onpersoonlijk karakter. Ze vertelden weinig of niets van de persoonlijkheid van de gebruiker. Bij een huis was dat anders. Het interieur was vaak een spiegel van de mensen die het huis bewoonden. Daarom had hij gewacht tot de avond.

Het was niet moeilijk Pierre Brassel te vinden. Hij zat gewoon te kijk, gelijkvloers, achter een groot raam, bij de haard in een diepe fauteuil met een boek. Wat verder achter in de kamer, aan een grote ronde tafel, zat even rustig een vrouw met een handwerkje. Het was een vredig tafereeltje van huiselijke gezelligheid, gedompeld in zacht diffuus licht en volkomen passend bij het beeld van een keurige accountant. Het gluren in die verlichte kamerruimte bezorgde De Cock een wat vreemd schuldgevoel. Zijn burgerlijke ziel speelde hem parten. Het leek hem toe dat hij inbreuk maakte op de intimiteit van die twee mensen in dat huis, dat hij hen in feite betrapte, maar hij bedacht als verontschuldiging dat zij zich toch zelf ten toon stelden en die openheid blijkbaar wensten.

Met de jonge Vledder naast zich bleef hij nog een poosje naar het tafereeltje staan kijken. Het beeld van de huiselijke Brassel met pantoffels aan zijn voeten lag zo ver van misdadigheid, van moord, dat hem de gedachte besloop dat alles toch maar een grap was, een practical joke, en dat straks iemand zou beginnen te schateren, luid, uitzinnig luid, zodat het echode door de straten. En dat alle bewoners van Ouderkerk aan de Amstel uit hun huizen zouden komen om hem te bespotten, De Cock, die gekke rechercheur, die keurige accountants belaagde met zotte ideeën. Hij zuchtte diep, trok Vledder aan de arm met zich mee en slenterde naar de deur. Even aarzelde hij nog, toen drukte hij op de bel. Het duurde niet lang. Al na een paar seconden werd de buitendeur geopend. Voor hen stond een knappe slanke vrouw. De fraaie lijnen van haar figuur tekenden zich scherp af, als een silhouet. Het helle licht uit de hal glansde op het blonde haar. De Cock vroeg zich af of hij haar al eens meer had ontmoet, maar toen zijn herinnering hem niet hielp, bedacht hij cynisch dat het lot hem dikwijls mooie blonde vrouwen op zijn pad had gevoerd en op een of andere manier leken ze allemaal op elkaar. Hij lichtte beleefd zijn hoedje. 'Mevrouw Brassel?' Ze knikte bedaard.

De Cock presenteerde zijn innemendste glimlach. De Cock, De Cock met ceeooceekaa.'

Ze stak hem vriendelijk de hand toe.

'Ik heb veel van u gehoord.' Ze sprak met een licht Duits accent. Uit haar mond klonk het zelfs prettig. 'En dat is mijn collega Vledder.' 'Aangenaam.'

De begroeting verliep vormelijk. Mevrouw Brassel toonde zich niet in het minst verbaasd over het bezoek van de beide rechercheurs. Ze handelde ongedwongen alsof ze van tevoren van hun bezoek op de hoogte was gebracht. 'U wilt mijn man spreken?'

De Cock knikte met zijn hoedje in zijn hand. 'Dat was inderdaad de bedoeling.' Ze wees naar de kapstok in de hal.

De langbenige Brassel acteerde als een opgewekte gastheer. Hij rangschikte de fauteuils in een halve kring om de haard, schoof minitafeltjes bij en straalde van vriendelijke genegenheid. 'Koffie?'

Vledder en De Cock knikten gretig.

Pierre Brassel gaf zijn vrouw een wenk en zij haastte zich naar de keuken. De Cock keek haar bewonderend na tot Brassel weer zijn aandacht opeiste.

'Ik heb eens ergens gelezen,' koutte hij luchtigjes, 'dat de Nederlandse, en meer speciaal de Amsterdamse rechercheur, koffie als een soort levenselixer beschouwt. Is dat zo?' De Cock lachte beleefd.

'Het is een tonicum. Een onschuldige inspiratiebron. Er zijn mensen die sterkere prikkels nodig hebben om geïnspireerd te raken.'

Brassel reageerde niet. Hij gebaarde naar de wachtende fauteuils.

'Gaat toch zitten heren. Mijn vrouw komt zo met de koffie en dan zult u eens proeven hoe koffie kan smaken. Zij is van Duitse origine, mijn vrouw, en een wonder, ik mag wel zeggen, een magische fee in de keuken. Luitjes die wel eens iets van haar voortreffelijke kookkunst hebben geproefd, vragen zich af hoe ik het besta om zo mager te blijven.' Hij grinnikte verontschuldigend. 'Ik heb blijkbaar geen aanleg voor… eh…' De Cock keek hem spottend aan. 'Voor wat?'

Even flikkerde er iets in de ogen van Brassel. Toen krulden zijn lippen zich in een speelse glimlach. '… voor corpulentie.' De Cock grijnsde. 'Dat is prettig.'

Brassel strekte zijn lange benen, leunde behaaglijk achterover en legde de vingertoppen tegen elkaar.

'In onze familie,' ging hij verder,' 'komt het John Bull-type niet voor. Ik kan mij bijna slaafs aan het culinair genie van mijn vrouw onderwerpen. Het schaadt mij niet.'

Vledder verschoof iets in zijn fauteuil. Het lege gebabbel irriteerde hem bovenmatig. Hij kwam het liefst direct terzake. Zijn wat ongedurige natuur hield niet van omwegen. 'Hebt u zich al,' vroeg hij geprikkeld, 'de vraag gesteld, waarvoor wij u zijn komen bezoeken?'

Pierre Brassel keek hem aan, verstrooid, alsof de interruptie hem niet welgevallig was. 'U zegt?'

Over het gezicht van Vledder vloog een lichte blos. De onuitgesproken terechtwijzing prikkelde hem nog meer. Hij schoof vooruit naar het randje van zijn fauteuil. 'Weet u waarvoor wij zijn gekomen?' Brassel knikte bedaard.

'Dat lijkt mij nogal duidelijk,' verzuchtte hij. 'De vrij plotselinge dood van Jan Brets in Het Wapen van Groenland zit u dwars. Beroepshalve, bedoel ik, want ik neem niet aan dat u er persoonlijk door getroffen bent. Uw onderzoek in deze zaak heeft tot nu maar weinig positieve resultaten opgeleverd. U hebt te weinig aanknopingspunten en door mijn briefje, maar misschien nog meer door mijn bezoek aan uw politiebureau, hebt u het gerechtvaardigd vermoeden gekregen dat ik u de dader van de moord zou kunnen noemen.'