Zijn toon was puur zakelijk, als besprak hij de resultaten van een proefbalans. 'Is het zo niet?' Vledder hapte naar lucht.
'Zo, zo is het,' stamelde hij, 'ja, precies, zo is het inderdaad.' De Cock genoot heimelijk. Hij glimlachte achter zijn hand. Het gezicht van de verblufte Vledder was beslist koddig om te zien. Mevrouw Brassel kwam binnen en serveerde koffie. Ze had zich intussen ook verkleed. Ze droeg nu een eenvoudige japon van een zwartwollen stof, die verleidelijk contrasteerde met de matbleke huid.
Bij de koffie presenteerde ze een krokant gebak van eigen makelij dat De Cock noopte tot een compliment. 'Heerlijk,' riep hij verrukt, 'bijzonder lekker. Ik heb zoiets nog nooit geproefd. Mijn vrouw zou dit recept moeten kennen.'
Ze schonk hem een lieve glimlach.
'Ik zal het haar geven,' zei ze haast fluisterend. 'Van de week nog.'
De toon van geheimzinnigheid in haar stem deed De Cock opkijken. Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Van de week nog?'
Pierre Brassel kwam haastig tussenbeide. 'Het is een kwestie van traditie,' zei hij overluid en nadrukkelijk. 'Mijn vrouw stamt uit een oud-Duits geslacht. De bijzondere recepten uit de familie zijn steeds van moeder op dochter overgegaan.'
De Cock knikte prijzend.
'Een traditie,' zei hij, 'beslist waard om in leven te worden gehouden.'
Mevrouw Brassel bracht een droeve glimlach. 'Er zijn in onze familie ook tradities…'
Plotseling stokte ze. Er blonk een waarschuwing in de ogen van haar man, een waarschuwing die ook De Cock niet ontging. Hij keek haar onderzoekend aan. 'Wat voor tradities, mevrouw Brassel?' Ze blikte naar haar man en zuchtte. '…die… eh, minder onschuldig zijn.'
Brassel lachte, een lach zonder vreugde. 'Mijn vrouw doelt waarschijnlijk op een paar boertige gebruiken die vermoedelijk nog uit de middeleeuwen stammen. Niet waar, Liselotte?' Ze liet het hoofd iets zakken en knikte. Pierre Brassel stuwde het gesprek onmiddellijk in een andere richting. Op een of andere manier scheen hij bang te zijn voor de uitlatingen van zijn vrouw. Wanneer zij sprak hield hij haar nauwlettend in het oog, volgde gespannen haar woorden. Het was duidelijk dat hij liefst zelf het initiatief hield. Hij wendde zich tot De Cock.
'U hebt,' vroeg hij belangstellend, 'bij uw onderzoek nog geen fouten achteraf kunnen vinden?' De Cock haalde zijn schouders op.
'Dat is nu nog zo moeilijk te zeggen,' antwoordde hij bedachtzaam. 'Er zullen bij de moord op Jan Brets beslist wel fouten zijn gemaakt. Ik geloof niet in een perfecte moord. Ik moet echter bekennen dat ik nog geen fouten heb ontdekt.' Brassel glunderde.
'Hetgeen,' vulde Vledder haastig aan, 'overigens niets zegt. Dat wij nog geen fouten hebben gevonden, betekent niet dat ze er niet zijn.'
Brassel schudde zijn hoofd en lachte. Het was een laatdunkend, wat vernederend lachje. Het klonk niet prettig. Hij bracht opnieuw zijn lange smalle vingers naar voren en liet de vingertoppen tegen elkaar rusten.
'U hebt beiden,' sprak hij met een neerbuigende vertedering, 'een wat vreemde manier van redeneren. In uw betoog ontbreekt de logica.' Hij gebaarde voor zich uit. 'Fouten,' expliceerde hij, 'zijn eerst dan fouten, wanneer ze ontdekt worden. Begrijpt u. Eerder bestaan ze niet. Ze worden pas geboren op het moment van de ontdekking. Onontdekte fouten hebben geen realiteit.' Hij wachtte even en grinnikte. 'Ik hoop, dat de heren mij kunnen volgen?' De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Het hautaine gedoe van Brassel kietelde zijn zenuwen.
'Voor mij,' antwoordde hij grimmig, 'is er maar één realiteit, de moord op Jan Brets.'
Hij strekte zijn arm in de richting van Brassel.
'En over logica gesproken, hoe kan een verstandig man, een rustig en gedegen burger met een lieve charmante vrouw, twee jonge kinderen en een goede positie, zo roekeloos spelen met twintig jaar van zijn leven?'
Brassel snoof.
'Twintig jaar, waarvoor?'
De Cock keek hem doordringend aan.
'Moord,' zei hij effen.
Brassel reageerde heftig.
'In Nederland, twintig jaar, voor een moord?'
Hij lachte smadelijk.
'Bespottelijk, en dat weet u. Er is hier geen rechter die u twintig jaar geeft, al moordt u een heel dorp uit.'
Hij pauzeerde even en zuchtte diep.
'Bovendien, ik heb geen moord gepleegd.'
De Cock grijnsde breed.
'Er bestaat ook nog zoiets als medeplichtigheid.'
Brassel kwam met een ruk overeind.
'Medeplichtigheid, medeplichtigheid?'
Hij liep met grote passen naar zijn boekenkast. Zijn anders wat bleek gezicht zag rood van emotie.
'Hier,' riep hij wijzend naar een rijtje kapitale boeken in linnen band, 'hier het hele Wetboek van Strafrecht en al de jurisprudentie van de laatste honderd jaar. Ik heb dit doorgeworsteld. Nauwkeurig, geloof me, woord voor woord. Ik heb mij laten voorlichten door de beste advocaten in het land.' Hij stak zijn vinger naar De Cock uit.
'Indien u uit mijn gedragingen inzake de moord op Jan Brets medeplichtigheid kunt distilleren, dan bent u knapper dan alle openbare aanklagers en rechters van deze eeuw.' De Cock, niet in het minst geïmponeerd, haalde zijn schouders op.
'Ik ben geen openbaar aanklager of rechter,' zei hij zo nonchalant mogelijk. 'Ik behoef als eenvoudig rechercheur uw medeplichtigheid niet te bewijzen. Ik heb aan een simpel vermoeden al genoeg om u vast te houden.' Hij maakte een grimas. 'Over de redelijkheid van een dergelijke arrestatie zouden we achteraf kunnen discussiëren.' Brassel raakte zichtbaar opgewonden.
'Ik ken uw bevoegdheden,' riep hij met schelle stem. 'U kunt mij niet arresteren. U kunt tegen mij niets ondernemen. U hebt daar het recht niet toe.' De Cock keek hem spottend aan.
'U verdoezelt voor mij een moordenaar, en spreekt over recht?' Hij schudde verwijtend het hoofd.
'Heer Brassel… ' hij sprak langzaam met een dreigende ondertoon, 'begrijp toch goed, u kunt uw vermakelijke moordspel-letje met mij alleen spelen, omdat u vertrouwen stelt in mijn eerlijkheid als mens en mijn betrouwbaarheid als handhaver van de wet. Ik moet zeggen, het is bijzonder vleiend. Het houdt voor mij een compliment in. Maar voor u is het de enige basis van uw vrijheid.'
Brassel keek De Cock argwanend aan.
'Ik begrijp u niet,' zei hij traag. 'Uw eerlijkheid… mijn vrijheid?'
De Cock knikte nadrukkelijk.
'Als u het wetboek goed hebt doorgelezen, dan weet u dat op u de verplichting rustte om Brets vooraf, op een of andere manier te waarschuwen dat hij zou worden vermoord.' Brassel glimlachte fijntjes.
'Dat heb ik ook gedaan,' zei hij zelfverzekerd. 'Ik schreef een briefje. U zult het ongetwijfeld hebben gevonden, onder het lijk.' De Cock keek hem quasi verwonderd aan. 'Een briefje?'
'Ja, een waarschuwingsbriefje.' De Cock trok een gezicht van onbegrip. 'Ik heb het niet gevonden,' loog hij pertinent. 'Ik heb een dergelijk briefje nooit gezien.' Brassel keek hem verbaasd aan. 'Dat moet.'
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. 'Het spijt me,' sprak hij verontschuldigend. 'Het was er niet. Ik vrees dat zo'n briefje alleen maar in uw fantasie bestaat. Ik moet dus aannemen dat u Brets niet hebt gewaarschuwd, terwijl u wist dat zijn leven werd bedreigd. Ik heb geen andere keus. Het is een strafbare nalatigheid.'
Voor het eerst verloor Brassel iets van zijn zelfbeheersing. Hij ging wijdbeens voor De Cock staan. Zijn handen trilden en op zijn wangen lagen rode blosjes.
'U hebt het gevonden,' schreeuwde hij. 'U hebt het gevonden.' Hij herhaalde het, nadrukkelijk, als een schoolmeester voor een domme klas. Zijn stem bulderde door de kamer. De Cock bleef rustig zitten. Hij streek met zijn hand langs zijn breed gezicht en keek vanuit zijn fauteuil omhoog langs de lange gestalte voor hem.
'Wat is er Brassel?' zei hij sarcastisch. 'Voelt u zich niet goed?' Brassel gebaarde woest om zich heen.
'Dat is vals,' riep hij fel, 'laag, gemeen, leugenachtig. U hebt het briefje. Natuurlijk hebt u het. U hebt het gevonden onder het dode lichaam van die Brets. Het kan niet anders. Ik heb het geschreven en Fre…' Hij stokte plotseling, slikte het laatste woord half in en keek geschrokken voor zich uit. De rode blosjes van opwinding waren verdwenen. Alle kleur was uit zijn gezicht weggetrokken. Hij zag ineens lijkbleek. Ook mevrouw Brassel leek hevig geschrokken. Ze herstelde zich sneller dan haar man. 'Ik geloof dat ik u begrijp, meneer De Cock,' zei ze zacht. 'U wilt mijn man alleen maar bang maken. Is het niet? U hebt het briefje wel gevonden.' Ze sprak zoet vleiend, haast smekend.
'U wilt hem alleen duidelijk maken dat u zou kunnen zeggen dat er geen briefje lag, dat er dus geen waarschuwing was gegeven.' Ze zuchtte diep. 'Dat zou u kunnen zeggen als u een oneerlijk mens was.'
Op dat moment ging de deur van de kamer langzaam open en een schattig meisje van een jaar of zes kwam aarzelend binnen. Ze droeg een lichtblauw pyjamaatje en langs haar hoofdje hingen lange pijpenkrullen als kurkentrekkers naar beneden. Ze wreef met beide handjes langs haar ogen. 'Ich kann nicht schlafen,' zei ze zacht jengelend, 'soviel Larm.' Mevrouw Brassel sprong op, pakte het meisje bij de hand en nam haar sussend mee de kamer uit.
Het kleine intermezzo had Pierre Brassel de gelegenheid gegeven zich grotendeels te herstellen. Hij was weer in zijn fauteuil gaan zitten. Langzaam kwam er wat kleur op zijn wangen terug. Hij streek met de rug van zijn hand langs zijn voorhoofd. 'Het arme kind moet van mijn wilde geschreeuw wakker zijn geworden,' zei hij met een zucht. 'U hebt mij waarachtig ook wel laten schrikken.'
De Cock negeerde de opmerking. 'Uw kind?' vroeg hij. Brassel schudde het hoofd.
'Nee,' zei hij, 'de kleine Ingrid is geen kind van mij. Ze is het jongste dochtertje van de broer van mijn vrouw. Een kind dus van mijn zwager. Ze logeert tijdelijk bij ons. Het is een wat nerveus kind. Erg gevoelig voor sfeer en indrukken uit haar omgeving.'
Hij glimlachte wat vermoeid.
'Mijn kinderen zijn anders. Minder kwetsbaar. Die slapen door alles heen, al vergaat de wereld.'
Na een paar minuten kwam mevrouw Brassel in de kamer terug. Ze hield de wijsvinger voor haar lippen. 'Ingrid slaapt weer,' zei ze. 'Laten we wat rustiger zijn. Het kind is zo gauw wakker.' Ze wendde zich tot De Cock.
'Het probleem van het waarschuwingsbriefje is inmiddels opgelost, hoop ik?' De Cock knikte.
'Ik heb het gevonden,' antwoordde hij glimlachend. 'Het lag inderdaad onder het lijk van Jan Brets, precies zoals uw man veronderstelde.'
Ze slaakte een zucht van verlichting. 'Mag ik dan nog eens koffie inschenken?' Vledder en De Cock knikten als een tweeling. 'En jij Pierre?'
De heer Brassel keek verward op.
'Wat?'
'Nog koffie?'
'Koffie…? O ja, dat is goed.'
De Cock grijnsde. 'Verstrooid, heer Brassel? Waar was u met uw gedachten? Op het veld?'
Brassel keek hem niet-begrijpend aan.
'Op het veld?'
De Cock knikte opgewekt.
'Ja, op het veld. Het is toch nog niet zo lang geleden dat u als midvoor van het hockey-elftal van Quick successen boekte?' Hij krabde zich wat verlegen achter in de nek. 'U was, meen ik, vooral befaamd om uw slag- of sticktechniek.'
Hij grinnikte als een schooljongen.
'Of zeg ik dat zo verkeerd? Ik ben namelijk geen expert in hockey.'