Выбрать главу

Hij grinnikte.

'Ik vond je optreden vanavond bij Brassel ook steengoed. Dat kleine leugentje van jou over het niet vinden van het waarschuwingsbriefje bracht hem volmaakt uit zijn evenwicht.' De Cock glimlachte bij de herinnering. 'Ja,' zei hij peinzend, 'Pierre Brassel was wel even zijn pose kwijt. Eerlijk gezegd verbaasde zijn reactie mij een beetje. Ik had gedacht dat zijn positie sterker was.' 'Wat bedoel je?' De Cock zuchtte.

'Ik dacht dat hij minder kwetsbaar was.' Vledder knikte.

'Wat denk je, zouden we hem op den duur iets kunnen maken?'

'Ik hoop van niet.'

'Wat?'

De Cock schudde zijn hoofd.

'Nee, echt,' zei hij ernstig. 'Ik meen het. Ik hoop niet dat wij hem een of andere misdaad kunnen aanmeten. Het zou mij spijten. Ik vind hem namelijk een sympathieke kerel.' Vledder reed van verbazing haast van de weg af. 'Brassel,' herhaalde hij schamper, 'een sympathieke kerel? Die hautaine meneer die ons op allerlei manieren probeert belachelijk te maken? Je bent niet goed bij je hoofd. Als het spelletje dat hij met ons speelt, algemeen bekend wordt, blijft er van jouw reputatie niet veel meer over.' De Cock haalde zijn schouders op.

'Och,' zei hij met een matte glimlach, 'mijn reputatie kan wel een stootje hebben. Daar ben ik niet zo bang voor. Bovendien is dat minder belangrijk.' Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht. 'Zie je, ik had vanavond medelijden met Brassel. Ik heb goed op op hem gelet. Er was meer angst dan branie. De schijnbaar zo hooghartige Brassel is in feite doodsbang dat er iets is fout gegaan. Hij is onzeker. Ondanks zijn zorgvuldige voorbereidingen en zijn studie van het strafrecht, vreest hij dat wij hem iets ten laste kunnen leggen. Denk maar eens aan zijn felle reactie, toen ik van medeplichtigheid sprak.' Vledder knikte.

'Dat is wel waar. Maar het is voor mij toch geen reden om hem sympathiek te vinden.'

Hij stuurde het politiewagentje rond het monument op de Dam de oude Warmoesstraat in en stopte voor het bureau. De brigadier-wachtcommandant keek verstoord van zijn dienstboek op, toen Vledder en De Cock voor de balie verschenen. 'Verrek,' riep hij, 'waar zaten jullie?' De Cock keek hem niet-begrijpend aan. 'Hoezo brigges?' 'Ik heb jullie overal proberen te bereiken. Ik zit hier al een paar uur met een kerel en ik weet niet wat ik met hem aan moet.' 'Een kerel?'

'Ja, ene Freddy van Blaakeren. Hij is hier vanavond uit zichzelf komen binnenwandelen.'

De Cock liet zijn blik even over de jongeman dwalen. Toen wees hij uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau. 'Gaat u zitten,' zei hij innemend. 'Wat verschaft ons het genoegen van uw komst?'

Freddy van Blaakeren keek de grijze rechercheur verwonderd aan. 'Genoegen? U zocht mij toch?' De Cock grijnsde vriendelijk.

'Ik wilde eens met u babbelen, bijvoorbeeld over uw vriend Jan Brets, en zijn nogal plotselinge dood. Vanmiddag had u blijkbaar geen tijd voor ons. U scheen nogal gehaast.' De jongeman knikte langzaam.

'Ik had niet moeten weglopen,' zei hij met een zucht. 'Dat was dom. Erg dom. Ik heb dat later beseft. Daarom ben ik vanavond ook gekomen. Ik wilde de verkeerde indruk, die ik door mijn vlucht heb gewekt, wegnemen. Ik heb met de moord op Jan Brets niets te maken.'

De Cock plooide zijn gezicht in een uitdrukking van verbazing. 'Maar u hebt toch, nog wel in het bijzijn van meerdere getuigen luidkeels geroepen dat u hem de hersenen zou inslaan?' Freddy van Blaakeren liet het hoofd iets hangen en knikte nauwelijks, merkbaar.

'Dat heb ik,' zei hij toonloos. 'Maar…'

'Wel,' ging De Cock onderbrekend verder, 'diezelfde dag, een paar uur later, was Jan Brets dood, vermoord. Iemand had hem zijn schedeldak ingeslagen. Een merkwaardige coïncidentie, vindt u niet?'

Van Blaakeren schudde het hoofd. 'Ik heb het niet gedaan,' zei hij simpel. De Cock negeerde de opmerking.

'O,' zei hij breed gebarend, 'en zo zijn er nog een paar, laat ik zeggen, merkwaardigheden. Ik zal ze u noemen.' Van Blaakeren sprong op. 'Nee,' riep hij fel. 'Ik heb het niet gedaan.' De Cock legde zijn hand op de schouder van de jongeman en drukte hem zachtjes op zijn stoel terug. 'U zult luisteren,' zei hij streng, 'naar hetgeen ik u te zeggen heb, meneer Van Blaakeren, of wilt u niet horen, waarom ik u vanmiddag had kunnen arresteren, wanneer u niet zo snelvoetig was geweest?'

De jongeman slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer. 'Gaat u gang,' zei hij zacht.

De Cock streek met zijn hand door zijn grijze haar.

'Er waren, meneer Van Blaakeren, slechts een paar mensen die

wisten dat Jan Brets in het hotel Het Wapen van Groenland verbleef. En tot die weinigen behoorde u. U was lid van het zogenaamde syndicaat. U wist dat Jan Brets in Amsterdam was voor het treffen van voorbereidingen. U wist dus waar u hem in uw moordzucht kon bereiken.'

Hij gebaarde voor zich uit. 'In het licht van de door u geuite bedreigingen, geen punt in uw voordeel. Bovendien had u een motief.' De jongeman keek verschrikt op. 'Een motief?'

De Cock knikte nadrukkelijk.

'Jaloezie, u was jaloers op Jan Brets in verband met de interesse die Cynthia in hem stelde, een sterk motief voor moord.' Hij pauzeerde even.

'En dan nog iets, meneer Van Blaakeren. Het lichaam van Jan Brets werd gelegd in een houding die sterk aan een harlekijn deed denken en u was de enige die hem een pias of een clown noemde.' De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren. 'Wat denkt u,' vroeg hij met een zweem van sarcasme, 'zou u met al die aanwijzingen bij een rechtbank nog kans maken op vrijspraak?'

Van Blaakeren schudde heftig het hoofd.

'Ik heb het niet gedaan,' riep hij uit. 'Het is allemaal vals, vals, vals.'

De Cock zuchtte.

'Hoelang kende u Pierre Brassel al?'

'Brassel?'

'Ja.'

'Ik ken hem niet.'

De Cock keek hem onderzoekend aan. Even twinkelde er een vervaarlijk vuur in zijn ogen. 'Dat moet,' zei hij scherp.

Van Blaakeren sloeg beide handen voor zijn gezicht.

'Ik ken hem niet. Ik ken hem niet.'

In zijn stem klonk wanhoop.

'Heeft Brets je niet aan hem voorgesteld?'

'Nee, ik heb die Brassel nooit ontmoet. Jan heeft mij van hem verteld. Dat wel. Hij zou de man zijn achter de schermen. De organisator, de tipgever.'

De Cock knikte.

'Wanneer zou Operatie Harlekijn worden uitgevoerd?' Van Blaakeren keek hem wat dom aan. 'Operatie Harlekijn?'

'Ja.'

'Dat… dat weet ik niet. Ik heb nooit van een Operatie Harlekijn gehoord.'

De Cock trok zijn wenkbrauwen omhoog. 'Maar waarvoor,' riep hij kriegel, 'had Jan Brets jou dan nodig?' 'Voor de handel, als er iets afgestoten moest worden. Ik heb relaties, relaties die kopen en niet vragen. Jan wist dat. Ik had wel eens spulletjes voor hem verpatst.' Hij keek De Cock trouwhartig aan.

'Ziet u, ik ben niet nieuwsgierig. Vroeger wel, maar dat ben ik vergeten. Ik vraag nooit meer wat. Het is als snees[1] niet goed als je van de hoed en de rand weet. Geloof me, ik weet liever niets, dan kan ik mijn mond ook niet voorbijpraten.' De Cock glimlachte.

'Maar,' probeerde hij nog, 'Jan Brets kwam regelmatig bij jullie op bezoek.'

Freddy plooide zijn gezicht in een droeve grijns. 'Niet voor mij, niet voor zaken, maar voor Cynthia. Die schoft. Hij wist dat ik al twee jaar met het kind was verloofd en trouwplannen had.'

Hij wachtte even en haalde zijn schouders op.

'Je mag niemand zo'n dood wensen, je ergste vijand niet, maar Jan Brets kwam het toe. Hij vroeg er eenvoudig om. Ik weet niet wie hem nu te pakken heeft gehad, ik bezweer het u, ik weet het niet. Maar het was toch gebeurd, vandaag of morgen.'