'Ik ga nooit meer met je mee. Nooit meer. Zolang jij niet weet hoe je je behoort te gedragen, vertoon ik mij met jou niet meer in het openbaar.'
Mevrouw De Cock was kwaad, geschokt, obstinaat. Haar boezem ging heftig op en neer. Haar gezicht zag rood. 'Die Brassels… zulke keurige mensen, en jij gaat die arme man te lijf als… als een ordinaire straatvechter. Hoe durf je! Het komt natuurlijk door die baan van je, door de politie. Je hebt geen fatsoen meer, geen moraal.'
De Cock klemde zijn handen vaster om het stuur van zijn oude wagentje en zuchtte.
'Het spijt me, schat,' zei hij verontschuldigend, 'echt, het spijt me.' Hij trok een martelaarsgezicht. 'Maar zie je, ik moest dit wel proberen. Het was een kansje. Als Pierre Brassel gesproken had… ' Hij pauzeerde even.
'Het zou zoveel gemakkelijker zijn geweest en misschien had ik dan nog een mensenleven kunnen redden.' Hij slikte. 'Ik had het anders nooit gedaan. Dat geloof je toch? Je weet toch hoe ik ben? Ik houd niet van geweld.'
Ze keek hem van opzij aan en monsterde de uitdrukking op zijn gezicht.
'Ik weet het niet altijd,' zei ze aarzelend met een tikje achterdocht. 'Als jij je rechercheursstreken op mij toepast, dan ben ik het wel eens kwijt.' Er brak iets van een glimlach door.
'Ik begrijp trouwens van deze hele fancyfairgeschiedenis geen zier.'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Dat hoeft ook niet,' zei hij glimlachend. 'Ik zal het je later allemaal nog wel eens uitleggen. Het is alles bij elkaar nogal ingewikkeld.' 'Ze zuchtte.
'Maar het gaat toch over een moord? Dat heb je vanmiddag zelf gezegd.'
'Ja, ja,' zei hij gelaten, 'het gaat over een moord, of feitelijk over twee moorden.'
'Twee?'
De Cock knikte.
'Kijk,' zei hij geduldig, 'toen wij zo-even met die keurige familie Brassel over de fancyfair wandelden, werd er een tweede moord gepleegd. En zij beiden wisten er van. Zij wisten dat het zou gebeuren.'
'Waar?'
De Cock haalde zijn schouders op.
'Dat weet ik niet.'
'Wie werd er dan vermoord?'
De Cock schudde bedroefd het hoofd.
'Ook dat weet ik niet.'
Ze lachte schamper.
'Wat weet je dan wel?'
De Cock liet de snelheid van zijn wagentje iets teruglopen en stak onder het rijden een sigaret op. Zijn gezicht stond zorgelijk.
'Luister eens,' zei hij wat moedeloos, 'ik weet genoeg, geloof me. Ik weet genoeg om deze zaak tot een oplossing te brengen. Pierre Brassel moet dat vanavond begrepen hebben. Ik had gehoopt dat hij die waas van geheimzinnigheid zou opheffen, nu hij wist, althans begreep, dat ik het geheel doorzag. Hij deed het niet. Hij hield zijn mond stijf dicht. Ik vraag mij af waarom. Het lijkt mij zo zinloos.'
Zijn vrouw schoof iets dichter naar hem toe en legde vertrouwelijk haar hand op zijn knie. Haar boosheid over het gedrag van De Cock leek verdwenen.
'Misschien,' zei ze liefjes, 'misschien weet je toch nog niet genoeg. Het kan best zijn dat Brassel nog een aantal verrassingen voor je in petto heeft.' De Cock zuchtte.
'Misschien,' zei hij, 'maar ik weet nu het waarom van de moord op Jan Brets. En al weet ik de naam niet uit mijn hoofd ik weet wie er vanavond is vermoord.' Zijn vrouw keek hem met verschrikte ogen aan.
'Maar… ' stamelde ze, 'als je dat vooruit wist, waarom liet je hem dan vermoorden?'
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
'Ik liet niemand vermoorden,' riep hij veel feller dan zijn bedoeling was. 'Ik wist het ook niet vooruit. Pas vanavond ben ik er iets van gaan begrijpen. Eerder niet. Noem het domheid, gebrek aan inzicht.' Hij haalde zijn schouders op.
'Het kan mij ook niet schelen hoe je het noemt, maar pas vanavond heb ik de oplossing gevonden. Het is in feite beschamend dat een zesjarig kind mij op het idee moest brengen.'
'Idee?'
De Cock knikte grijnzend. 'Hampelmann.'
De Cock zat breeduit achter zijn bureau in de recherchekamer van het aloude, haast beruchte politiebureau aan de Warmoesstraat in Amsterdam. Voor hem lagen de stukken van Jan Brets. De Cock had de oude rapporten, processen-verbaal, beschikkingen en vonnissen van huis gehaald en naar zijn bureau gesleept. Daar had hij ze opnieuw doorgenomen, snel ditmaal, want hij wist nu waarnaar hij zoeken moest. Daarna was hij naar het huis van Vledders verloofde Celine gereden, had gebeld en luide verkondigd dat Dick stante pede moest komen opdraven.
De knappe Celine had heftig geprotesteerd, het woord slaven-baan gemompeld en de grijze De Cock vernietigende blikken toegeworpen, toen Dick nog wat onwillig bij hem in de wagen stapte.
'Ik was er nog geen uurtje,' bromde Vledder. 'Ik had het lieve kind de hele week nog niet gezien. Wat is er? Je had me vanavond toch wel met rust kunnen laten. Verdomme nog aan toe. Ik heb toch ook nog… '
De Cock wachtte geduldig tot de woordenstroom opdroogde. Hij begreep zijn jonge collega best. Maar hij had hem nodig. 'Hoe vinden we Reinier Kamperman?'
'Wat?'
'Hoe vinden we Reinier Kamperman,' herhaalde De Cock.
Vledder keek hem van terzijde wat verwonderd aan. 'Wie is Reinier Kamperman?'
De Cock antwoordde niet. Hij stuurde het wagentje naar de Warmoesstraat en stopte voor het bureau. 'Laten we samen eens overleggen,' zei hij ernstig. Ze stapten voorbij de balie en gingen de trap op naar de recherchekamer. De stukken van Brets lagen nog verspreid over De Cocks bureau.
Vledder schoof een stoel bij.
'Vertel mij nu eens,' zei hij, 'wie is Reinier Kamperman en wat heeft de goede man gedaan om zich zo plotseling in jouw belangstelling te verheugen?' De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht. 'Hij stierf,' zei hij simpel.
'Stierf?'
'Ja, Reinier Kamperman is de naam van een man die vanavond werd vermoord. Vraag mij niet hoe ik dit weet, want het zou mij te ver voeren om dat allemaal uit te leggen.' Vledder beet op zijn onderlip. 'Weet je wel door wie?' 'Wat bedoel je?'
'Wie vermoordde Reinier Kamperman?' De Cock grijnsde.
'Dezelfde man die Jan Brets vermoordde.'
'Wat?'
De Cock knikte. 'Dezelfde moordenaar.' 'En wie is dat?'
De Cock haalde wat nukkig zijn schouders op. 'Dat weet ik niet. Ik bedoel, ik weet het nóg niet. Ik heb echter een bepaald vermoeden en ik dacht wel dat ik nu over voldoende aanwijzingen beschik om achter zijn identiteit te komen.' Vledder knikte traag.
'Weet je waar Kamperman werd vermoord?'
De Cock schudde vertwijfeld het hoofd.
'Je stelt dezelfde vraag als mijn vrouw een uur geleden. Het is een domme vraag. Natuurlijk weet ik niet waar hij is vermoord.
Als ik het wist, had ik je niet bij Celine weggeplukt om hem te gaan zoeken. Kijk Dick, ik neem aan dat die Kamperman is vermoord, omdat ik achter het motief voor de moord op Jan Brets ben gekomen en Pierre Brassel weer een nieuw alibi nodig had. Ik weet,' zei hij kribbig, 'dat het allemaal wat vreemd klinkt, verward misschien. Maar het is zo.' Vledder zuchtte.
'Als ik je goed begrijp, dan kan Kamperman dus overal zijn vermoord. Hoe wil je daar achterkomen?' De Cock krabde zich achter in de nek.
'Het enige wat we kunnen doen is zoeken, zoeken naar Reinier Kamperman. We komen zijn lijk dan vanzelf wel tegen. Ik zie eerlijk gezegd geen andere mogelijkheid. Ik heb het nagetrokken. Het laatste adres, dat wij van hem kennen, dateert van acht jaar geleden.'
Vledder trok zijn gezicht in een grimas. 'Acht jaar, op dat adres woont hij natuurlijk allang niet meer.' De Cock pakte de oude stukken van Jan Brets op en smeet ze wat wild in een la van zijn bureau.
'We moesten,' zei hij verbeten, 'toch maar bij dat oude adres beginnen.'
20
'Wat wenst u?'
Een jong vrouwtje, bedeesd, de hand aan de deur, keek wat verwonderd naar de beide grote mannen op de stoep van haar nieuwbouwwoninkje.
De Cock speelde, zichtbaar verlegen, met zijn hoedje. 'Reinier Kamperman?'