Выбрать главу

Brassel negeerde de vraag volkomen. Hij bleef op zijn horloge kijken, onafgebroken. Na een paar seconden stond hij langzaam op, keek van De Cock naar Vledder en terug. Zijn gedrag leek op dat van een tafelredenaar aan het begin van een lang voorbereide speech. 'Mijne heren,' sprak hij op haast plechtige toon, 'in kamer eenentwintig van het hotel Het Wapen van Groenland, hemelsbreed nog geen driehonderd meter hier vandaan, ligt het lijk van ene Jan Brets.'

'Wat?'

Pierre Brassel grinnikte.

'Jan Brets,' zei hij haast opgewekt, 'met een ingeslagen schedel.' Hij gebaarde naar de telefoon op het bureau van De Cock. 'Belt u maar,' zei hij vriendelijk uitdagend, 'hotel Het Wapen van Groenland, of stuur een van uw wakkere mannen om het te controleren.'

De ogen van De Cock vernauwden zich. 'Is dit een grap?' vroeg hij fel. Brassel keek hem wat treurig aan.

'Het schijnt,' zei hij hoofdschuddend, 'dat het u moeilijk valt mijn woorden ernstig te nemen. Is het wel?' De Cock beet op zijn onderlip en staarde naar die vreemde man voor hem. Hij trachtte diens gedachten te peilen en stuitte opnieuw op die wonderlijke scheidslijn tussen ernst en luim waarop Brassel voortdurend balanceerde. Het bracht hem een moment in de war, verstoorde zijn zekerheid. De aarzeling duurde slechts kort. 'Vledder,' gebood hij, 'bel Het Wapen van Groenland.'

De drie mannen stonden rond het toestel. Vledder draaide het nummer. Het ratelen van de teruglopende kiesschijf was het enige geluid. Het gezicht van De Cock stond ernstig. Om de lippen van Pierre Brassel speelde een zwakke glimlach en in zijn lichtgrijze ogen blonk een glans van triomf. De Cock luisterde mee, zijn oor dicht aan de hoorn. 'Hier,' hoorde hij een stem, 'met de portier van het hotel Het Wapen van Groenland.'

'Met de recherche,' antwoordde Vledder, 'van het politiebureau aan de Warmoestraat. Kunt u mij zeggen welke gast er op kamer eenentwintig logeert?'

'Een ogenblikje, even kijken in het register, dat is… eh, de heer Brets.'

'Leeft hij nog?'

'Wat zegt u?'

'Leeft die Brets nog?'

Er klonk een licht gegrinnik aan de andere kant van de lijn. 'Ik heb hem om acht uur de sleutel van zijn kamer gegeven.' 'Dat was om acht uur. Maar leeft hij nu nog?' 'Dat zal wel.'

Vledder zuchtte. 'Als het u niet te veel is, dan had ik graag dat u even in zijn kamer ging kijken.'

'Goed, goed, als u dat wilt, een ogenblikje dan.'

De Cock keek onderwijl naar de klok in de recherchekamer.

Het was kwart voor negen.

Het duurde precies vier minuten voor de portier van het Wapen van Groenland aan het toestel terugkwam.

'Recherche, recherche.'

De stem klonk angstig, verward.

'Ja?'

'Die Brets… die Brets is dood.'

4

Pierre Brassel stapte naar de deur.

'Ik vermoed zo,' zei hij met een hoffelijk handgebaartje, 'dat de heren voorlopig wel geen tijd meer voor mij zullen hebben. Het is jammer, misschien tref ik het een andere keer beter.' Hij maakte aanstalten de recherchekamer te verlaten. 'Ik wens de heren in ieder geval veel succes bij hun onderzoek.'

Het leek alsof Vledder ineens uit een verdoving ontwaakte. Hij sprong wat onbesuisd op Brassel toe en greep hem aan de arm vast.

'U gaat niet weg,' zei hij hoofdschuddend, 'nee, u gaat zo niet weg. Geen denken aan. U zult toch eerst een paar vragen beantwoorden over deze moord. U weet er blijkbaar heel wat van.' De lange statige Brassel, nogal abrupt in zijn gang naar de deur gestuit, stak waarschuwend een vinger op. 'U hebt niet het recht mij zo vast te pakken.' In zijn stem klonk een lichte dreiging. 'U hebt evenmin het recht mij hier te houden. De portier en misschien ook wel ander personeel van Het Wapen van Groenland zal u kunnen vertellen dat Jan Brets om acht uur nog gezond, althans met een gave schedel het hotel binnenstapte. De portier zal u verder kunnen vertellen dat hij hem de sleutel gaf en dat Jan Brets opgewekt naar zijn kamer verdween.' Hij grijnsde breed, een beetje vals.

'En verder mag ik de heren wel even in herinnering brengen dat ik vanaf klokslag acht uur voortdurend onder uw hoede ben geweest.' Hij grijnsde opnieuw, spottend, uitdagend, met een twinkeling van plezier in zijn ogen. 'Wat wilt u? Een beter alibi voor een moord kan niemand zich wensen.' Vledder liet de arm van Brassel los, maar vatte daarna onmiddellijk post bij de deur. Hij stond daar als een ongenaakbare Cerberus. Op zijn jongensachtige gezicht lag een grimmige, bijna onverzettelijke uitdrukking. Het leek er niet op dat hij Pierre Brassel ongehinderd zou laten passeren. 'Hoe wist u,' blafte hij hem toe, 'dat die Jan Brets vanavond in het hotel Het Wapen van Groenland zou worden vermoord? Wie heeft u dat zo precies verteld? Hoe komt u aan die wijsheid?' De heer Brassel zuchtte verveeld.

'U verknoeit uw tijd,' zei hij loom. 'Ik heb u toch al duidelijk gemaakt, dat ik de moordenaar niet ben. Wat wilt u dan nog meer?' Hij grinnikte geniepig. 'Wilt u misschien van mij weten wie die Jan Brets dan wel vermoordde?' Vledder knikte met samengeknepen lippen.

'Ja,' siste hij tussen zijn tanden, 'precies, dat zou ik van u willen weten.'

Brassel wiegde met het hoofd heen en weer. Van zijn knap gezicht straalde pure verachting. 'Maar mijne heren toch,' riep hij meewarig, 'waar is uw beroepstrots? Ik neem toch aan dat u zelf de moordenaar van Jan Brets zult willen vinden.' Zijn stem was geladen van sarcasme. 'De beroemde rechercheur De Cock weet toch hoe hij dergelijke zaken moet aanpakken! Heel simpel, niet waar? Let op de fouten achteraf.' Hij pauzeerde en keek demonstratief op zijn horloge. 'Het spijt mij verschrikkelijk. Ik heb nu echt geen tijd meer. Ik moet weg.'

Hij putte zich nog een poosje uit in verontschuldigingen en wendde zich ten slotte tot Vledder: 'Als meneer nu even opzij zou willen gaan.'

Het gezicht van de jonge Vledder liep rood aan. Hij stond nog steeds met zijn brede rug voor de deur en scheen niet van plan te wijken. De Cock stond zuchtend van zijn stoel op. Hij kwam langzaam achter zijn bureau vandaan en liep op Vledder toe. 'Kom Dick,' gebood hij vriendelijk, 'laat meneer passeren. Je hebt het toch gehoord, meneer heeft geen tijd meer. Hij moet weg. We mogen hem onze gastvrijheid ook niet opdringen.' Hij glimlachte vergenoegd. 'Nog niet. Misschien een volgende keer.' Vledder stapte mokkend opzij, een blik van haat in zijn ogen. Pierre Brassel verliet hoffelijk buigend de recherchekamer. De Cock hield beleefd de deur voor hem open.

Jan Brets lag er potsierlijk bij.

Hij lag op zijn rug met wijd uitgestrekte armen en benen. Het was alsof hij met zijn lichaam een zo groot mogelijk gedeelte van de kamer had willen bedekken. Zo lag hij daar, vreemd, met enigszins opgeheven, schuinweggetrokken knieën. Hij leek zo nog het meest op een levensgrote houten harlekijn waarvan alle touwtjes waren strakgetrokken. Het zou De Cock niets hebben verbaasd wanneer plotseling de armen en de benen weer zouden zijn gaan bewegen, ritmisch, omdat iemand de touwtjes bewoog, zo indringend was het beeld van de harlekijn.

Het wasbleke, haast witte gezicht van Jan Brets lag verstard in een grijnzende, halfverbaasde uitdrukking, alsof hij het niet begreep, alsof zijn eigen plotselinge dood een kostelijke grap was waarvan hij zelf de pointe nog niet snapte. Het gehele beeld was dwaas, grotesk, maar niet luguber of angstaanjagend. De dood presenteerde zich mild, zonder afschuw. Bij een oppervlakkige beschouwing waren aan het lichaam zelfs geen uiterlijke tekenen van geweld te zien. Alleen uit het linkeroor liep een klein straaltje bloed naar een reeds geronnen plasje op de vloer. Dat was alles. 'Zo precies, vond ik hem,' zei de nog natrillende portier van Het Wapen van Groenland. 'Dat was dan na uw, ik mag wel zeggen, hoogst merkwaardig telefoontje.' De Cock knikte.

'Dat mag u zeggen,' zei hij gelaten. 'Ik hoop alleen dat u niets hebt aangeraakt.'

De portier schudde heftig het hoofd.