Выбрать главу

'Misschien was hij wel het brein, de ontwerper van het plan. Wie zal het zeggen?'

Vledder keek zijn oudere collega onderzoekend aan.

'En hoe verklaar je dan de moord?'

De Cock antwoordde niet. Hij staarde naar buiten. Zijn gezicht had geen uitdrukking. Plotseling draaide hij zich om en liep naar de kapstok. 'Kom Dick,' zei hij, terwijl hij zijn oude regenjas aantrok, 'we moesten maar eens naar Utrecht gaan.' Vledder plooide zijn gezicht in verbazing. 'Naar Utrecht, nu nog? Weet je wel hoe laat het is?' De Cock trok een ernstig gezicht. 'Nooit te laat om een oude moeder te condoleren met het verlies van haar zoon.'

7

Vledder en De Cock stonden beiden in een akelig Utrechts straatje aan de rand van een smal trottoir. Ze hadden nadrukkelijk gebeld en uitgebreid op deuren gebonsd. Ten slotte was uit een raam op de eerste etage een onverzorgd vrouwenhoofd tevoorschijn gekomen. De Cock keek in het donker omhoog. 'Mevrouw Brets?' 'Ja,' klonk het snauwerig.

'Het spijt me,' riep De Cock vriendelijk, 'echt mevrouw, het spijt me dat ik u wakker heb gemaakt. Wij wilden even met u spreken.'

'Nu, midden in de nacht?'

'Ja, het is belangrijk.'

'Ik ben voor niemand te spreken,' riep het onverzorgde vrouwenhoofd terug, 'voor niemand. En als u nog langer blijft bellen en bonzen waarschuw ik de politie.' De Cock kuchte.

'Wij… eh, wij zijn zelf van de politie.'

'O.'

'Ja.'

'Wat wilt u dan?'

'Het gaat over uw zoon.'

'Over Jantje?'

De Cock kreeg pijn in zijn nek van het omhoog kijken. 'Ja,' riep hij terug, 'over Jantje.' 'Wat is er dan met Jantje?'

De Cock zuchtte diep. De luide conversatie in de stille straat zinde hem niet. Straks werd de hele buurt wakker.

'Zoudt u ons toch niet even binnenlaten?' vroeg hij dwingend.

'Het praat wat lastig zo.'

'Nou, een ogenblikkie dan.'

Het hoofd verdween.

Na een paar minuten klonk er beneden in het huisje gestommel. Er ging licht aan in de gang en even later werd met veel gerammel van sloten en grendels de buitendeur opengedaan. 'Kom binnen en kijk asjeblieft niet naar de rotzooi om je heen. Het is hier beneden nog niet opgeruimd.' Ze schuifelde weg.

De Cock mompelde zo iets van: 'Dat geeft toch allemaal niet,' en waggelde achter het vrouwtje aan de gang in. Vledder volgde. Ze was mager, schonkig, met grijs piekerig haar dat in korte sliertjes langs haar hoofd hing. Vanonder een haastig aangeschoten regenjas hing een uitgezakte punt van een bleekroze nachtjapon. Daaronder staken een paar dunne witte benen in oude scheefgetrapte pantoffels. Ze waren haar veel te groot, zodat ze slofte. Ze ging de rechercheurs voor naar een peuterig kamertje, waar ze zich bij een uitgedoofde kachel wat rillend op een smoezelige bank liet zakken.

'Ga zitten,' zei ze met een weids gebaar. 'Leg het vuile wasgoed maar ergens op de grond. Ik zou vandaag eigenlijk aan de was, maar ik ben er niet toe gekomen. Ik voel mij niet zo goed de laatste dagen. Ik heb het in mijn rug, spit denk ik.' Ze zuchtte diep. 'Och,' zei ze wat triest, 'als een mens oud wordt, krijg je allerlei kwaaltjes. Je houdt het niet tegen, zo min als de jaren. Ouderdom komt met gebreken.'

De Cock knikte instemmend. Hij schoof het wasgoed wat opzij en ging naast het vrouwtje op de bank zitten. 'Mijn naam is De Cock,' zei hij vriendelijk. 'De Cock met cee-ooceekaa. En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheurs van politie. We komen uit Amsterdam.' 'O,' zei ze 'uit Amsterdam.'

'Ze was blijkbaar het bezoek van rechercheurs gewend. Het was, zo leek het, voor haar alleen nog maar de vraag vanwaar zij kwamen.

'Amsterdam,' herhaalde ze, 'Amsterdam.' De Cock knikte. Onderwijl beet hij wat nerveus op zijn onderlip. Hij wist niet precies hoe hij het vertellen zou; hij zocht naar de juiste woorden. Het vrouwtje keek naar hem op. Om haar vragende blik te ontwijken, keek hij over haar heen naar Vledder die tegen de schoorsteen stond geleund. Het vrouwtje voelde zijn aarzeling. 'Nou, wat is er met Jantje, zit-ie?' Haar stem klonk schril.

De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn mond. Het was zo moeilijk om de toestand van Brets te kenschetsen. Hij dacht erover na.

'Nee,' zei hij wat aarzelend, 'hij zit niet.' 'Wat is er dan?'

Hij schoof wat dichter naar haar toe.

'Het is… eh, het is wat anders. We hebben Jantje vanavond in Amsterdam in een hotel gevonden. Het is niet zo best met hem.' Ze keek hem met felle oogjes aan. 'Wat is er met Jan?' De Cock slikte.

'Wat is er met Jan?' herhaalde ze snauwerig. 'Je kan het mij rustig zeggen. Ik schrik niet zo gauw meer. Ik ben waarachtig wel wat van hem gewend.' De Cock slikte opnieuw. 'Jan… eh, Jan is dood.'

Ze veranderde niet zichtbaar. Haar lange, pezige vingers reikten naar de sigaretten en lucifers op het ronde tafeltje voor haar. 'Zo,' zei ze gelaten, 'het is er dus toch van gekomen.' Ze stak met trillende vingers haar sigaret op en inhaleerde diep. 'Het is er dus toch van gekomen,' herhaalde ze. Haar stem klonk vreemd, als kwam het geluid van heel ver.

Ze liet langzaam de rook uit haar longen ontsnappen.

'Het zat er in,' ging ze mompelend verder, 'gewoon, het zat er in. Het verbaast me niks, nee.'

Ze schudde mistroostig het hoofd.

'Het kon eigenlijk niet uitblijven.'

Vledder en De Cock luisterden naar de wat verwarde monoloog. Ze lieten haar maar rustig begaan en keken zwijgend toe hoe ze na een paar trekken al de sigaret in de asbak uitdrukte. Ze deed het overdreven zorgvuldig. Ze bleef drukken, ook toen de sigaret allang was gedoofd.

Langzaam veranderde haar pose. De greep van haar zelfbeheersing verslapte. Het schokken begon ergens van binnenuit. Onstuitbaar. Plotseling sloeg ze haar beide handen voor haar gezicht en begon te snikken. Haar hele lichaam raakte in heftige beweging. De Cock voelde een diep medelijden. Hij legde zijn arm om haar magere schouders en trok haar zachtjes naar zich toe. Ze verzette zich niet. Ze huilde haar verdriet uit, smartelijk, met lange gieren uit een astmatische borst. Een arm, zielig, veelgeplaagd vrouwtje, moeder van een mislukte zoon. Het duurde geruime tijd voor ze weer een beetje was gekalmeerd. Ze raapte een vuil hemdje van de grond en droogde daarmee haar tranen. 'Hoe,' vroeg ze na een poosje, 'hoe is het eigenlijk gegaan. Of mag ik dat niet weten?' De Cock zuchtte.

'Natuurlijk, natuurlijk mag u dat weten.' 'Nou,' drong ze aan.

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek haar eens van opzij aan en schatte haar weerstandsvermogen. 'Jantje werd vermoord.' 'Vermoord?'

'Ja.'

Ze schonk hem een wrange glimlach.

'Ik dacht eerlijk gezegd dat hij door de politie was doodgeschoten.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Waarom door de politie?'

Ze haalde haar schonkige schouders op.

'Dat lag volgens mij het meest voor de hand. Het zou ook het best bij hem hebben gepast.'

De Cock grinnikte wat verlegen. 'Dat begrijp ik niet.' 'Och,' zei ze wat wrevelig, 'laat maar zitten. Wat geeft het nu nog. Hij is toch dood. Waarom zullen we er nog over zeuren?' De Cock zuchtte.

'Luister eens moedertje,' sprak hij ernstig, 'het is misschien akelig om het te vertellen, maar het is beter dat u de feiten kent. Vroeg of laat hoort u ze toch. Iemand, wij weten nog niet wie, sloeg Jan met een zwaar voorwerp achter op zijn hoofd. Het was moord. Mijn collega en ik zijn met het onderzoek belast. Het is geen eenvoudige opgave om de moordenaar van Jan te vinden. We hebben alles bij elkaar niet zoveel aanwijzingen en daarom hadden wij gehoopt dat u ons zou kunnen helpen.' De uitdrukking op haar gezicht veranderde. De mildheid die het verdriet daarop had getekend, verdween langzaam. Het was alsof zij zich weer bewust werd met wie ze sprak, rechercheurs van politie en dat niet voor het eerst in haar leven. De herinneringen uit het verleden hadden een wat wrange nasmaak. 'Waarom,' vroeg ze argwanend, 'waarom zou ik de politie helpen?'