‘Goedemorgen.’
De jonge rechercheur liet zijn vingers rusten en keek op. ‘Je bent laat, zoals gebruikelijk.’
De Cock negeerde de opmerking. ‘Wat zei de lijkschouwer?’
Vledder grinnikte. ‘Dokter Den Koninghe was nogal verrast toen hij de naakte Donker-Korzelius met een breinaald in zijn rug onder ogen kreeg.’
‘Kende hij de officier van justitie?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘De lijkschouwer vroeg zich wel bezorgd af hoeveel naakte waterlijken jij nog verwacht te vinden.’
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Dat ligt niet aan mij,’ reageerde hij brommend, ‘maar aan de moordenaar. Het is niet mijn gewoonte om met lijken te strooien.’
Vledder glimlachte. ‘Verder was de lijkschouwer oprecht van mening dat de heer Donker-Korzelius was overleden.’
Het klonk laconiek.
De Cock knikte begrijpend. ‘Dokter Den Koninghe zei op zijn eigen wonderlijke manier dat hij dood was.’
‘Precies.’
De Cock snoof. ‘Doodsoorzaak?’
‘Inwendige bloedingen. Dokter Den Koninghe vermoedde dat… net als bij Philip de Lent… de breinaald het hart van Donker-Korzelius had geperforeerd. De glanzende breinaald in de rug van de officier van justitie zat precies op dezelfde plek.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Dezelfde modus operandi… Donker-Korzelius werd op dezelfde manier om het leven gebracht als Philip de Lent.’
‘Door dezelfde man?’
‘Of vrouw.’
Vledder keek over zijn schrijfmachine heen naar De Cock. ‘Heb jij in je loopbaan wel eens meer moorden met een breinaald behandeld?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd. ‘Niet vanaf de rugzijde. Ik herinner mij nog wel een vermoorde man die met een injectienaald in zijn hart was gestoken.’
Vledder knikte nadenkend. ‘Dat lijk tegen de muur van de Zuiderkerk.’[4]
De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Het is alweer vele jaren geleden.’
Vledder leunde iets voorover. ‘Wat dacht je?’ vroeg hij peinzend. ‘Vereist het niet enige anatomische kennis om iemand met één enkele steek met een breinaald te doden?’
De Cock ademde diep. ‘Hoe laat is de sectie?’
Vledder blikte op zijn horloge. ‘Over ongeveer een uur.’
‘Je moet dokter Rusteloos eens vragen of zo’n dodelijke steek een toevalstreffer kan zijn. Twee moorden met dezelfde precisie uitgevoerd, duidt mijns inziens op vakwerk.’
‘Je bedoelt dat de moordenaar exact wist hoe hij de breinaald moest hanteren?’
De Cock knikte instemmend. ‘Duidelijk.’ De oude rechercheur zweeg. Peinzend staarde hij voor zich uit. ‘Heb jij bij Donker-Korzelius nog naar die tatoeage gekeken?’
‘Dat klavertjevier?’
‘Ja.’
Vledder knikte. ‘Het was er… net als bij Philip de Lent… op de rechteronderarm even boven de pols… zo groot als een gulden.’
De Cock stond voor haar, iets gebogen, met ontbloot hoofd en een trieste blik in zijn ogen. Zijn oude hoedje hield hij voor zijn borst. ‘Mevrouw Donker-Korzelius,’ opende hij op plechtige toon, ‘voor u het droevige bericht vanavond in de kranten leest… wij hebben vannacht uw man in het water van de Brouwersgracht gevonden.’
Ze keek hem verschrikt aan. ‘Dood?’
De Cock ontweek haar blik. De oude rechercheur liet zijn kin tot op zijn borst zakken. Eerst na enkele seconden keek hij haar aan.
‘Ik condoleer u met het verlies van uw man.’
Mevrouw Donker-Korzelius slikte. ‘Hij is verdronken?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Vermoord.’
Mevrouw Donker-Korzelius reageerde ontzet. ‘En toen in de gracht gegooid?’
De Cock antwoordde niet. Hij wees naar de leren fauteuils om de ruwhouten tafel. ‘Zullen we gaan zitten? Ik begrijp dat dit bericht u diep heeft geschokt. Hebt u familie, vrienden of kennissen, die u voor de rest van de dag kunnen bijstaan?’
Mevrouw Donker-Korzelius liet zich in een fauteuil zakken en vouwde haar handen in haar schoot. ‘Ik heb geen vrienden of kennissen en geen familieleden met wie ik omga.’ Ze keek op en plotseling kwam er een harde blik in haar ogen. ‘En ik heb ze ook niet nodig.’
De Cock nam tegenover haar plaats. ‘Ik hoef niemand te waarschuwen?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.
Mevrouw Donker-Korzelius schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet,’ sprak ze milder, ‘hoe ik over enige tijd zal reageren. Misschien komt de pijn later. Op het moment ervaar ik uw bericht over de dood van mijn man als een opluchting. Ik weet nu… na dagen van spanning… eindelijk waar ik aan toe ben.’
De Cock zuchtte. De houding van mevrouw Donker-Korzelius verwarde hem een beetje. Hij had van haar meer emotie, meer verdriet verwacht.
‘U begrijpt,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat de dood van een jonge officier van justitie vele vragen oproept. Uw man bereidde de rechtszitting voor van enige belangrijke leden van een drugssyndicaat… een machtige maffia-achtige organisatie, die voor geen moord terugdeinst.’
Mevrouw Donker-Korzelius knikte. ‘Ik weet dat Karel aan zo’n zaak werkte. Ik weet ook dat hij een paar maal is bedreigd.’
‘Door wie?’
Mevrouw Donker-Korzelius maakte een schouderbeweging.
‘Karel sprak daar nooit over. Maar een paar dagen voor zijn… eh, zijn vermissing, pakte ik ’s avonds de telefoon op en een mannenstem meldde dat wij… mijn man en ik… er goed aan zouden doen om onmiddellijk onze koffers te pakken en met vakantie te gaan naar een ver land… om nooit meer terug te keren.’
De Cock keek haar schuins aan. ‘Hoe reageerde uw man op dat bericht?’
‘Hij wuifde het weg.’
De Cock liet de toppen van zijn vingers over zijn voorhoofd glijden. ‘Hebt u uw man wel eens de naam Peter Gramsma horen noemen?’
Mevrouw Donker-Korzelius fronste haar wenkbrauwen. ‘Dat is toch de leider van dat drugssyndicaat?’
De Cock knikte. ‘Weet u of uw man contacten met hem onderhield?’
Mevrouw Donker-Korzelius keek hem bestraffend aan.
‘Officieren van justitie onderhouden geen contacten met figuren uit de onderwereld,’ antwoordde ze streng. ‘Dat is onbetamelijk.’
De Cock glimlachte fijntjes. ‘Uw man had een tatoeage op zijn rechteronderarm… even boven de pols.’
‘Een klavertjevier.’
De Cock knikte. ‘Kent u de reden van die tatoeage? Waarom heeft uw man die laten aanbrengen?’
Mevrouw Donker-Korzelius gebaarde achteloos. ‘Karel heeft dat eens laten doen. Ik vermoed in zijn puberjaren… ver voor ik hem leerde kennen.’
‘Betekenis?’
Mevrouw Donker-Korzelius trok haar schouders op. ‘Welke betekenis hecht men aan een klavertjevier.’
De Cock liet het onderwerp rusten. ‘Kent u Philip de Lent?’
Mevrouw Donker-Korzelius schudde haar hoofd. ‘Wie is dat?’
‘Iemand, die op dezelfde wijze om het leven werd gebracht als uw man.’
Mevrouw Donker-Korzelius keek hem strak aan. ‘Hoe… hoe werden zij om het leven gebracht?’
De Cock kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind en sjokte naar een modern bijzettafeltje op fragiele ijzeren pootjes. Vanuit een rieten mandje nam hij een breiwerkje met drie pennen en liep daarmee op haar toe.
‘Uit hun beider rug,’ sprak hij vriendelijk, ‘stak zo’n breinaald.’
8
Vanaf de woning van mevrouw Donker-Korzelius in de Arend Janszoon Ernststraat liepen ze naar hun aan de rand van het trottoir geparkeerde Golf. Het sneeuwde. Grote natte vlokken smolten op hun wangen.
Vledder sprintte vooruit en ontsloot de portieren. De Cock volgde traag. Midden op het trottoir bleef hij staan en keek omhoog. De sneeuwvlokken dansten in het licht van de straatlantaarns. De oude rechercheur wreef met de rug van zijn hand het water van zijn gezicht.