Выбрать главу

Smalle Lowietje maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Van horen zeggen.’ In zijn stem trilde iets van wanhoop. ‘Als sommige jongens een paar borrels op hebben, dan willen ze nog wel eens praten.’

De Cock dronk zijn glas in één teug leeg en zette het terug op de tapkast. ‘Ik ben geschrokken, Lowie. Schenk nog eens in.’

De tengere caféhouder nam opnieuw de fles cognac Napoleon ter hand.

‘Ik kan je de namen van die jongens niet geven, De Cock. Dat moet je begrijpen. Het is mijn klandizie. Daar leef ik van. Bovendien… ondanks mijn relatie met jou… ik heb de naam geen versliecheraar te zijn… en dat wil ik graag zo houden.’

De oude rechercheur keek toe hoe Smalle Lowietje inschonk. ‘Heb ik jou om de namen van die jongens gevraagd?’ vroeg hij verongelijkt.

Smalle Lowietje keek hem met zijn muizensmoeltje trouwhartig aan. ‘Er gebeurt hier wel het een en ander in de buurt. Daar heb ik geen problemen mee. Maar moord is een smerige zaak. Als ik je daarbij helpen kan, zal ik dat niet laten.’

De Cock schonk de caféhouder een milde glimlach.

‘Daar reken ik ook op.’ De oude rechercheur nam een slok van zijn cognac. ‘De mortuis nil nisi bene.’

‘Wat betekent dat?’

De Cock grinnikte.

De mortuis nil nisi bene… Latijn voor over de doden niets dan goeds. De grijze speurder schoof zijn onderlip iets vooruit. ‘Wat kun je mij nog meer vertellen over Philip de Lent?’

‘Wat wil je weten?’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Waar hij wel eens kwam? Met wie hij omging? Vrouwen in zijn leven?’

Smalle Lowietje zwaaide in de richting van het raam van zijn etablissement. ‘Hij werd hier wel eens gezien… in zo’n gore sekstent op de gracht. Samen met zijn boezemvriend.’

‘Boezemvriend?’

Smalle Lowietje knikte.

‘Ralf van Zutphen.’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Wat is dat voor een vent?’

Smalle Lowietje stak zijn rechterhand omhoog en maakte een schuifbeweging tussen duim en wijsvinger. ‘Een snelle jongen… zeggen ze… een jongen van poen. Hij schijnt een belangrijke functie te hebben bij Holland Electronics aan de Vijzelgracht.’

Het begon al te schemeren toen De Cock en Vledder het gezellige etablissement van Smalle Lowietje verlieten.

Het sneeuwde niet meer. Het witte sneeuwtapijt was verworden tot een laag vieze bruine drab.

Het seksbedrijf begon langzaam op gang te komen. De meeste etalages waren al bezet en het leger van behoeftigen trok hunkerend voorbij.

De Cock kende vrijwel elk hoertje uit de buurt. Sommigen al heel lang. Hij had ze jong en fris op de Wallen zien komen en door de jaren heen zien verleppen.

De beide rechercheurs slenterden via de Oudekennissteeg naar het Oudekerksplein en vandaar via de Enge Kerksteeg naar de Warmoesstraat.

Vledder blikte opzij. ‘Het laat zich raden,’ sprak hij grimmig, ‘in wiens opdracht Philip de Lent naar een moordenaar voor Donker-Korzelius zocht.’

De Cock knikte. ‘Bendeleider Peter Gramsma. Maar dat zullen we waarschijnlijk nooit kunnen bewijzen.’

‘Doen we nog wat aan Annette van het Sticht?’

De Cock drukte met zijn wijsvinger zijn hoedje iets omhoog. ‘We zouden het hoofd van het parket moeten inlichten en hem moeten adviseren haar in het oog te houden. Maar ik heb niet zulke beste relaties met justitie. Het lijkt mij het beste om commissaris Buitendam in te schakelen.’

Vledder gniffelde.

‘Het valt me mee, dat hij nog niet aan ons heeft gevraagd of wij de moordenaar van de officier van justitie al op het spoor zijn.’

‘Dat komt nog.’

Het gezicht van Vledder betrok.

‘Ik zal straks nog eens met hoofdinspecteur Karperhof van de narcoticabrigade bellen… vragen wat hij van de moord op Donker-Korzelius denkt.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Dat kan een leuk gesprek worden. Misschien is het beter dat wij even naar hem toe gaan. Dan kunnen we hem vertellen van ons bezoek aan Peter Gramsma en onze verdenkingen ten aanzien van secretaresse Annette van het Sticht. Ik neem aan dat hoofdinspecteur Karperhof haar kent.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik kom niet graag aan het hoofdbureau.’

De Cock trok een grimas.

‘We kunnen moeilijk een hoofdinspecteur die dienst doet aan het hoofdbureau, aan de Warmoesstraat ontbieden.’

Vledder bromde, maar zweeg verder.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen met een kromme vinger. De wachtcommandant kwam vanachter zijn bureau vandaan en reikte Vledder een grote bruine envelop.

‘Voor jou. Is net gebracht.’

Vledder nam de enveloppe aan en las hardop de afzender: ‘Ronald Andrews, secretaris van de Amstelveense Cricket Club.’ De jonge rechercheur draaide zich naar De Cock.

‘Ik heb nog steeds geen mensen gevonden die het lijk van Philip de Lent kunnen en willen identificeren. Ik heb een ledenlijst van de cricketclub opgevraagd.’

De Cock knikte. ‘Slim van je. Misschien staan er mensen op die lijst die wél bereid zijn.’

Ze liepen aan de balie voorbij en bestegen de twee stenen trappen naar de grote recherchekamer. Vledder ging met de enveloppe aan zijn bureau zitten. Ook De Cock nam achter zijn bureau plaats.

‘Zullen we vanavond nog op zoek gaan naar de boezemvriend van wijlen Philip de Lent?’

Vledder scheurde de enveloppe open. ‘Die snelle, rijke Ralf van Zutphen?’

De Cock knikte. ‘Hij zal wel ergens in het telefoonboek staan. Anders bellen we iemand van Holland Electronics, die zullen wel weten waar we hem kunnen bereiken.’

Vledder reageerde niet. Gespannen gleed de blik van de jonge rechercheur over de lijst met namen. Met een wit vertrokken gezicht keek hij op.

‘Hier staan ze,’ riep hij schor.

‘Wie?’

‘Karel Marinus Donker-Korzelius, Philip de Lent en Ralf van Zutphen… alle drie lid van de Amstelveense Cricket Club.’

9

De Cock kwam de volgende morgen dreunend de grote recherchekamer binnenstappen. Hij wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok, raapte het lachend op en trok zijn regenjas uit. Voordat Vledder kon opmerken dat hij alweer te laat was, vroeg hij: ‘Heb je Stoere Willem al gebeld?’

Vledder knikte gedwee. ‘Gisteravond nog, toen jij al naar huis was.’

‘Kon je hem zo laat nog te pakken krijgen?’

‘Hij was nog aan het hoofdbureau.’

De Cock gniffelde. ‘Ruzie?’

Vledder schudde traag zijn hoofd. ‘Hoofdinspecteur Karperhof was veel vriendelijker dan een paar dagen geleden. De moord op de officier van justitie had hem geschokt. Hij was er echt van onder de indruk. Hij had niet verwacht dat de vermissing van Donker-Korzelius zo dramatisch zou eindigen. Hij was ook niet zo terughoudend meer als de vorige keer.’

De Cock glimlachte flauwtjes. ‘Hij zag ons niet langer als mogelijke rivalen in zijn onderzoek.’

‘Dat vermoed ik.’

De Cock ging achter zijn bureau zitten. ‘Heb je hem verteld dat wij bij Peter Gramsma in Baarn zijn geweest?’

Vledder glimlachte. ‘Hij zei dat hij het adres van Peter Gramsma in Baarn kende. Hij had daar op de Prinses Marielaan wel eens met een paar rechercheurs staan posten. Volgens Karperhof gebruikte Peter Gramsma meerdere adressen in binnen- en buitenland. Maar het liefst vertoefde hij in Baarn.’

De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Karperhof gaf nu dus toe dat er een onderzoek tegen Peter Gramsma gaande was.’

Vledder knikte. ‘Karperhof vertelde, dat hij al meer dan een jaar bezig was om bewijzen tegen Peter Gramsma te verzamelen en dat het onderzoek zover was gevorderd dat er plannen waren voor zijn arrestatie. De hoofdinspecteur verwachtte echter, dat de dood van Donker-Korzelius de afwikkeling ernstig zou vertragen. Er moet een nieuwe officier van justitie worden aangetrokken en ingewijd.’