‘Het is zonder meer duidelijk,’ sprak hij met stemverheffing, ‘dat meester Donker-Korzelius het slachtoffer is geworden van zijn plichtsbetrachting. Mensen als deze jonge, volijverige officier van justitie, vormen een hinderlijke belemmering voor de activiteiten van lieden, die zich via maffia-achtige organisaties een machtspositie in ons land trachten te verwerven.’
De Cock onderdrukte een neiging om te applaudisseren. De gezwollen toon van de commissaris hinderde hem bovenmatig.
‘U hebt gelijk,’ sprak hij kalm, ‘dat het voor ons land een verontrustende ontwikkeling zou zijn wanneer meester Donker-Korzelius omwille van zijn functie werd vermoord. Ik kan u zelfs onthullen dat er plannen waren voor zijn liquidatie. Maar ik staar mij daar niet blind op. Meester Donker-Korzelius was een mens… en niets menselijks was hem vreemd.’
Commissaris Buitendam kwam uit zijn stoel overeind.
‘Wat wil je daarmee zeggen?’ vroeg hij streng.
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Zijn privéleven verliep niet altijd even vlekkeloos. Een losbol… een rokkenjager. En dan druk ik mij nog voorzichtig uit.’
Het gezicht van commissaris Buitendam kleurde vuurrood.
Zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn arm naar de deur.
‘Eruit.’
De Cock ging.
Vledder keek naar hem op. ‘Hoe was het?’
‘Hommeles.’
Vledder grinnikte. ‘Jij leert het nooit. De commissaris is jouw chef. Jij bent zijn ondergeschikte.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar heb ik geen moeite mee. Als hij dat graag wil, zeg ik zelfs meneer tegen hem. Maar ik word razend als hij elke officier van justitie met een aureooltje omgeeft. Ook politiemensen zijn geen heiligen… al is de heilige Hermandad hun schutspatroon.’
Vledder lachte. ‘Was Hermandad een heilige?’
De Cock antwoordde niet. Hij ging weer achter zijn bureau zitten. Uit zijn gezicht was de toorn nog niet verdwenen.
‘Heb je al voldoende getuigen voor de identificatie van het lijk van Philip de Lent?’
Vledder knikte. ‘Ik handel beide identificaties in één keer af.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik heb twee getuigen gevonden, die ook het lijk van Donker-Korzelius willen herkennen. De confrontatie op Westgaarde is vanmiddag om twee uur.’
‘Je hebt beide getuigen via die ledenlijst van ACC, de Amstelveense Cricket Club?’
Vledder knikte. ‘De secretaris van ACC, de heer Ronald Andrews, heeft mij goed geholpen.’
‘Mij niet.’
Vledder keek De Cock verwonderd aan. ‘Heb jij contact met hem gehad?’
De oude rechercheur knikte. ‘Toen ik gisteravond thuis was, bedacht ik plotseling dat die Ronald Andrews ons wellicht enige inlichtingen kon verschaffen over de leden van zijn cricketclub. Ik zoek nog altijd naar die rode draad tussen meester Donker-Korzelius en Philip de Lent.’
‘En?’
De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ronald Andrews vertelde dat de beide vermoorde heren, Karel Donker-Korzelius en Philip de Lent, weliswaar lid van zijn vereniging waren, maar dat hij hen in feite verder niet kende.’
Vledder glimlachte. ‘En dat geloofde jij niet.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Toen ik hem voorhield, dat naar mijn mening in zo’n cricketclub de leden elkaar wel degelijk heel goed kennen, werd hij kwaad. Hij hield vol dat hij van Donker-Korzelius en Philip de Lent niet meer wist dan hun namen op de ledenlijst.’
Vledder keek hem gespannen aan. ‘En toen?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Ik zei: “Meneer Andrews, ik twijfel aan uw woorden. Kunt u mij een reden geven voor uw onwelwillend gedrag?”’
Vledder trok zijn neus iets op.
‘Gaf hij een reden?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij brak af.’
‘Vreemd.’
De Cock knikte. ‘Heel vreemd,’ reageerde hij bevestigend. ‘Nadat mijn telefoongesprek met Ronald Andrews zo plotseling was beëindigd, heb ik Cecile Burroughs gebeld.’
Vledder gniffelde. ‘Heel goed. Kende zij Donker-Korzelius?’
‘Zeker. En ze kende ook Ralf van Zutphen.’
‘Wat zei ze van hem?’
De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Ze vond hem een verwaande kwast. Een snoever… een vent die met dure sportwagens naar de club kwam en buitensporig verteerde.’
‘Kan dat?’
‘Wat bedoel je?’
‘Verteren in een club?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Volgens Cecile Burroughs heeft de Amstelveense Cricket Club op haar sportcomplex een machtig mooi clubhuis… een juweel met een exclusieve bar en een uitstekende keuken.’
Vledder boog zich naar voren. ‘Hoe reageerde Cecile Burroughs toen jij haar vertelde dat Ronald Andrews beweerde dat hij de leden Donker-Korzelius en Philip de Lent niet kende?’
‘Ze lachte.’
‘Waarom?’
‘Volgens Cecile Burroughs speelt Ronald Andrews met Philip de Lent, Donker-Korzelius en Ralf van Zutphen samen in het vierde van ACC… het elftal van de oude mannen.’
10
Vledder glimlachte.
‘Het elftal van de oude mannen… Ben je boven je dertigste jaar een oude man?’
De Cock wees voor zich uit.
‘Hoe oud ben jij?’
Vledder streek over zijn blonde haren.
‘Volgens de filosofie van de aantrekkelijke Cecile Burroughs… een oude man.’
De Cock lachte.
‘Het zal in de kringen van de Amstelveense Cricket Club wel spottend zijn bedoeld.’
Vledder staarde nadenkend voor zich uit.
‘Zou het vierde van ACC,’ sprak hij peinzend, ‘dat elftal van de oude mannen, iets met de moorden uitstaande hebben?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op.
‘Donker-Korzelius en Philip de Lent speelden beiden in dat elftal. En dat Ralf van Zutphen als boezemvriend van Philip de Lent daar ook deel van uitmaakte, is niet zo verwonderlijk. Verwonderlijk is de houding van Ronald Andrews.’
Vledder knikte traag.
‘Misschien is Ronald Andrews wel zo afwijzend, omdat hij de overige leden van zijn elftal in bescherming wil nemen.’
‘Tegen wie, tegen wat?’
Vledder gebaarde heftig.
‘Tegen ons. Misschien is hij bang dat wij achter zaken zullen komen die hij, wellicht uit clubbelang, liever verborgen houdt.’
De Cock grijnsde.
‘Er bestaat ook nog de mogelijkheid, dat hij zelf op een of andere wijze bij de moorden is betrokken.’ De grijze speurder wreef over zijn kin. ‘Toen jij hem vroeg om een ledenlijst… hoe reageerde hij?’
‘Uiterst vriendelijk. Hij zegde onmiddellijk toe mij zo’n ledenlijst te bezorgen.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Ronald Andrews wist op dat moment toch al dat de namen van de beide vermoorde mannen op die ledenlijst voorkwamen.’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Hij heeft mij ook geholpen bij het vinden van getuigen voor de identificatie van de beide lijken. Dat heeft hij keurig voor mij opgelost.’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Ik denk dat jij die Ronald Andrews niet vriendelijk genoeg hebt benaderd.’
De Cock reageerde niet. Hij keek zijn jonge collega secondenlang peinzend aan. Toen kwam hij met een zucht overeind en slenterde naar de kapstok.
Vledder liep hem na.
‘Waar ga je heen?’
‘Naar Amstelveen.’
‘Wat is daar?’
De oude rechercheur wurmde zich in zijn vale regenjas.
‘Wat dacht je?’ sprak hij laconiek. ‘Daar staat het clubhuis van de Amstelveense Cricket Club.’
Vledder grijnsde.
‘Het cricketseizoen is gesloten.’
De Cock knikte instemmend.
‘Maar het clubhuis niet.’