Выбрать главу

De Cock liet bewonderend zijn blik door het fraaie clubhuis dwalen. De ruimte was gezellig ingericht met centraal, dominerend, een prachtige bar van glanzend teakhout, omgeven door groepjes comfortabele fauteuils in zitkuilen op diverse niveaus. Aan de wanden hingen schitterende foto’s van keurig in het wit gestoken cricketspelers in volle actie.

Grote ramen gaven een panoramisch uitzicht over een lang, breed grasveld, bezaaid met geelbruine bladeren en omzoomd door kaalgestormde berken, zacht wiegend in een matige herfstwind.

De Cock knoopte zijn regenjas los en liet zich in een fauteuil zakken.

Vledder volgde zijn voorbeeld.

De jonge rechercheur wuifde om zich heen.

‘Waarom is dit clubhuis buiten het feitelijke cricketseizoen nog open?’

‘Omdat de leden, zo vertelde Cecile Burroughs mij, ook buiten het cricketseizoen nog behoefte hebben aan een trefpunt voor hun sociale contacten.’

Vledder schoof bewonderend zijn onderlip naar voren.

‘Een bijzonder fraai trefpunt. Als ik zo de inrichting bekijk, moet ACC een kapitaalkrachtige club zijn.’

‘Met kapitaalkrachtige leden?’

Vledder knikte.

‘Philip de Lent was rijk en ook Ralf van Zutphen schijnt in goeden doen te zijn.’ De jonge rechercheur verschoof iets in zijn fauteuil en keek onrustig om zich heen. ‘Blijven we hier zitten tot we een ons wegen? Moeten we ons niet ergens melden?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat is niet gebruikelijk. Volgens Cecile Burroughs dienen we rustig te blijven zitten. Er komt vanzelf iemand naar ons toe.’

Vledder snoof.

‘Als het nog lang duurt, ga ik op zoek.’

‘Naar wat… naar wie?’

Vledder reageerde geprikkeld.

‘Iemand die ons te woord staat.’

Nog voor De Cock kon reageren, gleed een brede deur aan de rechterkant van de bar open en in de deuropening verscheen de gestalte van een flinke, vrij krachtig gebouwde vrouw.

De grijze speurder schatte haar op voor in de zestig. Ze droeg een lange zwarte pantalon, waarop een paarse blouse van glanzende zijde, hooggesloten, met een zilveren broche onder haar wilskrachtige kin. Haar parelgrijze haren waren gevangen in een modieus hoogoplopend kapsel, dat niet paste bij haar bonkig figuur.

Met stevige tred liep ze op De Cock en Vledder toe. Pal voor de beide mannen bleef ze staan. Haar groene ogen blikten argwanend op hen neer.

‘Geen… eh, geen leden van de club?’ vroeg ze hoofdschuddend.

De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind en schudde zijn hoofd. ‘Tot onze spijt niet.’ De oude rechercheur maakte een lichte buiging.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij wuifde opzij naar Vledder, die opstond. ‘En dat is mijn assistent. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat in Amsterdam.’

De vrouw toonde geen enkele verbazing.

‘Ik had u verwacht… een dezer dagen. Ik neem aan dat uw komst verband houdt met de moord op twee prominente leden van onze club?’

De Cock knikte.

‘Dat is volkomen juist.’ De oude rechercheur keek haar onderzoekend aan. Hij glimlachte. ‘En met wie heb ik het genoegen?’

De vrouw antwoordde niet direct. Ze liet zich in een fauteuil tegenover De Cock zakken en sloeg haar benen over elkaar. ‘Ik ben mevrouw Van Amerongen… Alida van Amerongen.’

‘U beheert dit clubhuis?’

Alida van Amerongen schudde haar hoofd.

‘Dat doen de dames van de vereniging bij toerbeurt. Maar ik woon hier niet ver vandaan, zodat ik wat frequenter dan de anderen de honneurs waarneem.’

Haar stem klonk zachter en vriendelijker dan men van een vrouw van haar postuur en uitstraling zou verwachten.

‘De honneurs… zoals nu?’

Alida van Amerongen knikte.

‘We houden het clubhuis het gehele jaar door open. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn.’ Ze wuifde voor zich uit. ‘Er bestaat een soort dienstrooster, maar daar houdt niemand zich aan.’

De Cock lachte.

‘Ik ken dat… van de politie.’ De oude rechercheur leunde behaaglijk in zijn fauteuil achterover. ‘Hoe heeft men in de boezem van de vereniging op de gewelddadige dood van Karel Donker-Korzelius en Philip de Lent gereageerd?’

‘Geschokt.’

‘U hebt beiden goed gekend?’

Alida van Amerongen knikte traag.

‘Ik ben een van de oudste leden van onze vereniging. Ik heb Karel en Philip beiden zien komen… jong, brutaal, bruisend… studenten nog.’

‘Hoe lang is dat geleden?’

Alida van Amerongen staarde even peinzend voor zich uit.

‘Harold… mijn man, leefde nog. Ik schat zo’n twaalf, dertien jaar geleden.’

‘U hebt hen al die jaren kunnen volgen.’

Alida van Amerongen glimlachte.

‘Min of meer. U moet bedenken dat de beide heren hier kwamen voor hun genoegen. Hun gedrag hier, op de club, heb ik enigszins kunnen volgen. Wat ze buiten de vereniging om… ik bedoel maatschappelijk bezien… uitspookten, kende ik alleen van de roddels die over hen de ronde deden.’

De Cock zweeg even en wreef met zijn rechterhand over zijn breed gezicht.

‘Roddels?’ herhaalde hij vragend.

Alida van Amerongen knikte.

‘Karel was een rokkenjager en Philip verdiende op een louche manier veel geld.’

De Cock lachte. ‘Een korte, maar duidelijke typering.’ De grijze speurder strekte zijn beide handen naar haar uit. ‘En hun gedrag binnen de verenigingssfeer?’

Alida van Amerongen maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘De heren dronken wel eens iets te veel. Vooral wanneer zij met z’n vieren waren.’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

‘Met z’n vieren?’

Alida van Amerongen knikte.

‘Karel Donker-Korzelius, Philip de Lent, Ralf van Zutphen en Felix Rietfeld.’

‘Behoorden die vier heren bij elkaar?’

Alida van Amerongen keek hem niet-begrijpend aan.

‘Hoe bedoelt u: bij-elkaar-horen?’

‘Vormden zij een gemeenschap… een belangengroep? Ik noem maar iets.’

Alida van Amerongen schudde haar hoofd.

‘Nee, niet echt,’ antwoordde ze aarzelend. ‘Daar heb ik nooit iets van gemerkt. Ze waren alle vier gewone, trouwe, gerespecteerde leden van onze cricketclub.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Zonderden zij zich af van de anderen?’

Alida van Amerongen schudde opnieuw haar hoofd.

‘Absoluut niet. Er bestond tussen hen en de andere leden van de club een hechte band… zoals onder cricketers gebruikelijk. Alleen, wanneer zij alle vier aanwezig waren, dan hadden zij toch de neiging om bij elkaar te gaan zitten.’

‘Vrienden?’

Alida van Amerongen trok haar schouders op.

‘Ik weet niet hoe men dat moet noemen…’ antwoordde ze wat weifelend. ‘Het leek erop dat er een soort affectie was… een onderlinge binding.’

‘Hebt u daar een verklaring voor… die onderlinge binding?’

Alida van Amerongen zuchtte.

‘Sympathie en antipathie zijn emoties, die buiten ons verstand… buiten de rede vallen.’ Er gleed een glimlach om haar lippen. ‘Gelukkig.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Waren ze u sympathiek?’

‘Wie bedoelt u?’

‘De vier die u noemde.’

Het gezicht van Alida van Amerongen verstarde.

‘Nee.’

Het klonk hard.

‘Zonder uitzondering?’

Alida van Amerongen tastte naar haar voorhoofd.

‘Let wel,’ sprak ze bedachtzaam. ‘Ik wens niemand een gewelddadige dood toe, maar Philip de Lent was een onuitstaanbare vent. Samen met Ralf van Zutphen vormde hij een weerzinwekkend duo.’

‘Een vernietigend oordeel.’

Alida van Amerongen knikte.

‘Ik denk,’ sprak ze voorzichtig, ‘dat meerdere leden van onze club u eenzelfde visie zullen geven.’