Het duurde maar even. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek.
De Cock stapte in zijn richting.
‘Wat is er?’
Vledder duimde over zijn schouder.
‘In het water van de Brouwersgracht drijft weer een lijk.’
‘Naakt?’
Vledder knikte met gesloten ogen.
Vanaf het midden van de smalle Melkmeisjesbrug staarde rechercheur De Cock naar het glinsterende water van de Brouwersgracht. Het regende gestaag. Zware regendruppels vormden in het grachtwater opspattende fonteintjes in steeds wisselende kringen. Het nachtelijk spuien van de grachten vormde een lichte stroming. Een vuil brok matras gleed kantelend langs de pijlers van de brug.
De schijnwerper van een politiewagen hield het naakte lichaam van een man gevangen in een spookachtig licht. Hij dreef schuin voorover. Zachtjes deinde zijn kruin in het drabbige grachtwater. Zo af en toe kwam zijn brede rug iets omhoog.
De Cock boog zich ver over de brugleuning. Uit het midden van de rug van de man stak iets dat hij niet goed kon onderscheiden. Maar intuïtief wist hij dat het een breinaald was.
De oude rechercheur keek toe hoe de broeders van de Geneeskundige Dienst met behulp van een paar agenten het lijk in een groot net probeerden te vangen. Het lukte niet best. Het lijk glipte steeds onder het net vandaan.
Een van de broeders keek naar hem op.
‘Het is,’ riep hij verrast, ‘weer zo’n zelfde naakte vent als een paar dagen geleden.’ Hij zwaaide om zich heen. ‘Staat hier in de buurt ergens een fabriekje waar ze die lijken maken?’
De Cock trok zijn schouders op.
De broeder wees naar het lijk in de gracht.
‘Ook bij hem steekt iets uit zijn rug.’
De Cock maakte van zijn handen een toeter.
‘Een breinaald.’
De broeder blikte om zich heen.
‘Wilt u wachten op de fotograaf?’
De Cock antwoordde niet. Hij liep van de brug naar hem toe. Vertrouwelijk legde hij zijn hand op de schouder van de broeder. ‘Haal hem maar naar boven,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik heb al genoeg plaatjes van dit stukje gracht.’
De broeders ondernamen een nieuwe poging om het lijk te vangen. Het lukte hen uiteindelijk om het zware net onder het lijk door te trekken. Omzichtig sjorden ze het lichaam omhoog. Het druipende net schuurde langs de stenen beschoeiing.
Op de wallenkant trokken de broeders het net voorzichting onder de man vandaan. Het vuile grachtwater stonk.
De dode lag op zijn buik. Een glanzende breinaald stak ongeveer tien centimeter uit zijn rug. Alleen de linkerkant van het gezicht van de man was zichtbaar in het licht van de schijnwerper van de politieauto.
De Cock pakte zijn zaklantaarn en scheen de dode recht in het gezicht. Hij keek opzij naar Vledder, die gehurkt naast hem zat.
De jonge rechercheur slikte.
‘Ralf van Zutphen,’ lispelde hij hees. ‘Het derde slachtoffer van een breinaald.’
15
De Cock had moeie voeten. Een helse pijn kroop van zijn tenen over zijn wreef langs zijn enkels omhoog. Daar leek het alsof duizend kleine duiveltjes met evenzovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten.
Het stemde hem droevig. Hij wist wat die helse pijn betekende. Telkens wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het onbehaaglijke gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, gaven zijn moeie voeten acte de presence en speelden de duiveltjes hun satanisch spel.
Met een van pijn verwrongen gezicht tilde hij zijn beide benen omhoog en legde ze voorzichtig op een punt van zijn bureau. Een diepe zucht van verlichting ontsnapte aan zijn borst.
‘Ik snap er niet veel van,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik zal eens aan mijn bijbelvaste oude moeder vragen of zij wellicht weet waarom Onze-Lieve-Heer mij zo nu en dan met moeie voeten plaagt.’
Vledder keek hem bezorgd aan. Hij kende het beruchte kwaaltje van zijn oudere collega.
‘Is het weer zover?’
De Cock antwoordde niet, maar kneep met duim en wijsvinger zachtjes in zijn kuiten. Soms hielp het. Dit keer niet. De geniepige duiveltjes wilden van geen wijken weten.
Vledder wees voor zich uit.
‘Je moet er eens mee naar een dokter. Het heeft vast iets met jouw bloedsomloop te maken.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het heeft niets met mijn bloedsomloop te maken. Het is psychisch. Als mijn oude hersenen vermoeid raken, merk ik dat niet aan mijn hoofd, maar zakt de pijn naar mijn voeten.’
Vledder grijnsde.
‘Als je het mij vraagt,’ spotte hij, ‘zit je een beetje typisch in elkaar.’
De Cock schonk hem een grijns. Zacht kreunend boog de oude rechercheur zich iets naar voren en pakte een visitekaartje van zijn bureau. ‘Ralf van Zutphen,’ las hij hardop, ‘Profit-Centre Manager, Holland Electronics, Vijzelgracht Amsterdam.’ Hij wierp het kaartje van zich af. ‘Een zelfverzekerd man. Hij was zo goed in staat om op zichzelf te passen.’
Het klonk bitter.
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hij zou toch op zakenreis?’
De Cock knikte.
‘Dat vertelde hij. En persoonlijk was ik blij dat hij voor een poosje naar het buitenland vertrok. Daar achtte ik hem veilig.’
‘Voor wie… voor wat?’
De Cock zwaaide geïrriteerd.
‘Voor zijn moordenaar.’
Vledder spreidde zijn beide handen in een gebaar van wanhoop.
‘En wie is dat?’
De Cock grinnikte.
‘Als ik dat wist, dan had ik nu geen moeie voeten.’ Hij leunde in zijn stoel achterover en tilde met een pijnlijk gezicht zijn benen weer van het bureau. ‘Er is wel een duidelijk te herkennen lijn… dood aan de mannen met een klavertjevier.’
Vledder keek hem verward aan.
‘We hebben er nu drie. Als jij gelijk hebt, dan is het volgende slachtoffer Felix Rietfeld.’
De Cock knikte traag.
‘Laten we hopen, dat Annette van het Sticht hem zover krijgt dat hij zijn medewerking verleent bij het vinden van de dader.’
Vledder boog zich naar voren.
‘Dat… eh, dat,’ stotterde hij, ‘is toch in zijn eigen belang? Zolang de moordenaar niet is gevat, loopt zijn leven gevaar.’
Het duurde enige tijd voordat De Cock reageerde.
‘Dat hangt er vanaf,’ sprak hij peinzend.
‘Waarvan?’
‘In hoeverre een blijk van openhartigheid in zijn eigen belang is.’
‘Dat snap ik niet.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Volgens mij bewaarden de vier mannen met hun klavertjevier op de rechteronderarm onderling een diep geheim… een geheim dat hen verbond.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Je bedoelt, dat wanneer Felix Rietfeld zijn medewerking aan ons zou verlenen… hij tevens zijn geheim zal moeten prijsgeven.’
De Cock knikte instemmend.
‘Felix Rietfeld,’ sprak hij langzaam, elk woord beklemtonend, ‘zal-het-één-tegen-het-ander-moeten- afwegen… overwegen wat voor hem de beste beslissing is.
En als die overweging ten nadele van ons uitvalt, dan vrees ik dat wij voor het eerst in onze carrière met een nederlaag worden geconfronteerd.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘Dat wij deze reeks moorden nooit zullen oplossen?’
‘Precies.’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
‘Dat kan niet.’
De Cock kwam van zijn stoel overeind. De helse pijn was uit zijn kuiten gezakt. Hij voelde hoe zijn hart het bloed in zijn aderen onstuimig nieuwe forse impulsen gaf. Het was alsof alle loomheid van hem afviel. Ineens kwam ook het raderwerk van zijn denken weer op gang. Het was een inspirerende vonk, die het in beweging bracht. En het accelereerde in een steeds sneller tempo.
In zijn zo typische slenterpas begon de grijze speurder door de grote recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen.