Vledder duimde over zijn schouder.
‘Wanneer grijpen we in?’
‘Als Felix Rietfeld en zijn gezelschapsdame in de caravan zijn verdwenen… niet eerder.’
Vledder draaide zich iets om.
‘Dat kunnen we van hier niet zien.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘We gunnen ze een paar minuten. Dan geef jij aan Fred Prins en de anderen door dat ze kunnen komen en gaan wij alvast op pad. Neem ons breekijzertje mee voor het geval dat de caravan op slot is.’
Vledder boog zijn hoofd in de richting van Annette van het Sticht. ‘Nemen we haar mee?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zij wacht hier tot wij Felix Rietfeld hebben bevrijd. Dat lijkt mij…’
De oude rechercheur stokte. In de verte naderden de koplichten van een auto. De Cock duwde het hoofd van Annette van het Sticht naar beneden. Daarna bogen hij en Vledder zich tot onder het dashboard.
Na enkele seconden gleed het licht van de koplampen over hen heen. Het geluid van een afremmende wagen drong tot hen door.
Na een korte tijd kwamen de beide rechercheurs onder het dashboard vandaan. De grijze speurder drukte de mouw van zijn regenjas omhoog en keek op zijn horloge. Langzaam vergleden de seconden.
Toen er vijf minuten waren verstreken, wees De Cock naar de mobilofoon. Vledder gaf het startsein van de actie aan de andere wagen door.
De beide rechercheurs stapten uit. Het was nat en glibberig aan de rand van de weg. Omzichtig benaderden ze de witte caravan. Kort voor de ingang stond een grijze Mitsubishi Colt.
De Cock voelde aan de warme motorkap. Daarna sloop hij aan de wagen voorbij. Er was een klein metalen opstapje naar de toegangsdeur. De Cock ging op het opstapje staan en berekende tot hoever de deur tot zijn habitus zou openzwaaien.
Zijn hand, die naar de deurknop tastte, trilde een beetje. En dan, in één enkele forse beweging, trok hij de deur open. De geoliede scharnieren gaven bijna geen geluid.
Op een ruim bed, in het zachte roze licht van een kleine wandlamp, zat op haar knieën, bijna geheel ontkleed, een betoverende jonge vrouw. Haar lange blonde haren bedekten het gezicht van een man, die gestrekt onder haar lag.
Het leek een moment alsof zij de brute interruptie van De Cock niet opmerkte. Toen keek ze op. Haar gezicht verstarde.
De oude rechercheur trad op haar toe.
‘Cecile Burroughs,’ sprak hij zacht, dwingend, ‘waar is ze?’
Cecile Burroughs streek het blonde haar uit haar gezicht.
Aarzelend wees ze naar een smalle deur nabij het bed.
De Cock trok de deur open.
In de kleine doucheruimte van de caravan stond, met een vreemd verwrongen gezicht, Alida van Amerongen. In haar rechterhand, gevat in een lederen handschoen, hield ze stevig omklemd een lange glanzende breinaald.
16
De ding-dong in de gang dreunde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem op de stoep stond Dick Vledder. De jonge rechercheur lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een bos fraaie rozen.
‘Voor jouw vrouw. Hoe langer ik jou ken… hoe meer ik haar ga bewonderen.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik meen mij te herinneren dat je deze stelling wel eens meer hebt geponeerd.’
Vledder knikte. ‘Dat kan best. Mijn mening is intussen onveranderd gebleven.’
De Cock kon het grapje wel waarderen. Lachend deed hij een stap opzij.
‘Kom erin.’
‘Zijn de anderen er al?’
De Cock knikte. ‘Appie Keizer, Fred Prins en Hans Rijpkema zitten bij mijn vrouw en hebben elk het hoogste woord.’
‘Hoe is het met hen gegaan gisteravond.’
De Cock liep voor hem uit. ‘Ze hebben de drie arrestanten netjes aan de Warmoesstraat afgeleverd. Daar heb ik hen vanmorgen en vanmiddag uitgebreid verhoord.’
Vledder grijnsde. ‘Annette van het Sticht is voorlopig haar geliefde kwijt. Ik begrijp nu waarom jij het toestond dat ze met ons meeging… je wilde haar nog even de gelegenheid geven om afscheid van hem te nemen.’
De Cock lachte. ‘Soms denk ik aan alles.’
Ze stapten gezamenlijk de woonkamer in. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaar van verrukking nam ze de rozen in ontvangst. Ze wuifde uitnodigend naar een diepe leren fauteuil.
‘Ga zitten,’ riep ze hartelijk. ‘Mijn man vroeg zich al af waar je bleef.’
De jonge rechercheur glimlachte.
‘Ik kom uit de bioscoop. Ik had vandaag een vrije dag. De filmvoorstelling duurde bijna een halfuur langer dan ik verwachtte.’
Mevrouw De Cock keek hem verrast aan.
‘De bioscoop?’
Vledder knikte.
‘Er draaide een politiefilm en ik wilde wel eens met eigen ogen zien hoe Hollywood-rechercheurs een moordzaak opknappen.’
‘Deden ze het goed?’
Vledder trok een grimas.
‘De kogels vlogen mij aan het eind van de film om mijn oren. Als wij in Amsterdam zo te werk gingen, werden we onmiddellijk als staatsgevaarlijk opgepakt.’
‘Het had met de werkelijkheid niets te maken?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Niet de werkelijkheid die wij kennen.’
De Cock pakte de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield en vulde ruim de bodem van diepbolle, voorverwarmde glazen. Hij reikte die zijn vrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog.
‘Op het trieste en moeizame einde van de zaak van de dode meesters,’ toostte hij.
Fred Prins lachte.
‘Hoe kom je aan die naam… dode meesters?’
De Cock gebaarde met het glas in zijn hand.
‘De drie mannen die de dood vonden, waren allen meester in de rechten.’
‘Werden ze daarom vermoord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Meester Karel Marinus Donker-Korzelius bereidde als officier van justitie de berechting voor van Peter Gramsma.’
Hans Rijpkema knikte.
‘Topcrimineel, al jarenlang leider van een strak georganiseerde drugsmaffia.’
De Cock nam een slok van zijn cognac en zette het glas naast zich op een bijzettafeltje.
‘Er gingen geruchten dat Peter Gramsma aan zijn juridisch adviseur Philip de Lent de opdracht had gegeven om in penozekringen voor meester Donker-Korzelius een huurmoordenaar te vinden. Toen wij kort daarna uit het water van de Brouwersgracht het lijk visten van een man, die later als diezelfde Philip de Lent werd geïdentificeerd, begreep ik daar niets van. Wat was het motief? Welk voordeel had Peter Gramsma bij de dood van zijn juridisch adviseur… een man, in wie hij blijkbaar veel vertrouwen stelde?’
Hans Rijpkema grinnikte.
‘Maar toen later meester Donker-Korzelius vermoord werd gevonden, gingen jouw gedachten wel degelijk uit naar Peter Gramsma als de man die opdracht had gegeven voor de moord op de officier van justitie.’
Vledder spreidde zijn beide handen.
‘Dat lag toch voor de hand?’ interrumpeerde hij.
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Er was iets wat mij hinderde. Hoe gaan huurmoordenaars gewoonlijk te werk? Kleden die eerst hun slachtoffer uit en steken hem dan een breinaald in zijn rug? Dat leek mij niet plausibel. Ik ging er op den duur meer en meer aan twijfelen, dat Peter Gramsma en zijn drugsmaffia iets met de moorden uitstaande hadden. Zelfs toen Ralf van Zutphen, ook in dienst van topcrimineel Peter Gramsma, vermoord werd gevonden, weigerden mijn hersenen om in hem de aanstichter te zien. Het was zo onprofessioneel. Het leek in geen enkel opzicht op een liquidatie, zoals in die kringen gebruikelijk.’
Vledder keek hem verbaasd aan. ‘De drie vermoorde mannen hadden allen op een of andere manier iets met Peter Gramsma van doen. Dat kon toch geen toeval zijn?’