De Cock streek met zijn hand over zijn kin.
‘U moet ons binnendringen in uw woning niet verkeerd beoordelen. Wij waren niet uit op een onwettig optreden. We maakten ons zorgen. Vooral toen wij de toegangsdeur tot uw woning geopend vonden.’
Mevrouw Donker-Korzelius knikte.
‘Die stond op een kier.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Dat wist u?’
Mevrouw Donker-Korzelius knikte.
‘Voor ik vanavond naar bed ging, heb ik de deur op een kier gezet.’
‘Waarom?’
Mevrouw Donker-Korzelius schonk hem een verlegen lachje.
‘Karel heeft geen sleutels bij zich. En ik wil hem niet voor een dichte deur laten staan. Vanaf zondag ben ik een paar nachten wakker gebleven… wachten tot hij kwam. Maar vanavond hield ik het niet meer uit.’
De Cock beluisterde de toon. In zijn hart kroop een gevoel van medelijden.
‘U verwacht dat hij terugkomt?’
Mevrouw Donker-Korzelius knikte traag.
‘Hij is nog altijd teruggekomen.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Van waar… van waar is hij altijd teruggekomen?’
Mevrouw Donker-Korzelius antwoordde niet direct. Haar vingers friemelden aan de zoom van haar nachtjapon.
‘Karel… eh, Karel is een man,’ sprak ze hakkelend, ‘die… eh, die erg gevoelig is… ontvankelijk voor de charmes van een vrouw. Hij is niet zo stabiel. Ik heb in ons huwelijk al ettelijke liefdesaffaires van hem moeten verwerken.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. Het was een gebaar om tijdwinst te boeken.
‘U… eh, u vermoedt,’ vroeg hij voorzichtig, ‘dat… eh, dat uw man opnieuw in een liefdesaffaire is verwikkeld?’
Mevrouw Donker-Korzelius knikte met gesloten ogen.
‘Dat weet ik vrijwel zeker.’
De Cock veinsde verbazing. ‘U sprak toch van ver-mis-sing?’
Mevrouw Donker-Korzelius trok haar mond strak. ‘Het duurt wel wat lang… dit keer. In de regel is zo’n roes in twee nachten voorbij.’
De Cock boog zich iets naar haar toe. ‘Hebt u enig idee wie dit keer de partner is in de liefdesaffaire van uw man?’
Mevrouw Donker-Korzelius kwam met een ruk overeind. Haar donkere ogen vonkten. Een blos gleed over haar gezicht.
‘Annette… Annette van het Sticht… zijn secretaresse. Ik heb allang het gevoel dat er tussen hen iets gaande is. Toen ik maandagmorgen belde, was ook zij niet op het parket.’
Ze reden met hun Golf van de Arend Janszoon Ernststraat weg. Het regende niet meer en de storm was iets geluwd.
Vledder keek opzij naar De Cock.
‘Doen we er nog wat aan?’ vroeg hij wrevelig. ‘Ik voel er weinig voor om in het liefdesleven van een officier van justitie te wroeten.’
De oude rechercheur liet zich iets onderuitzakken.
‘Ik heb mevrouw Donker-Korzelius beloofd dat ik de vermissing van haar man… omwille van zijn positie, zijn toekomst, zijn carrière… nog niet op de telex zou zetten. Maar gezien de alarmerende mededeling van Smalle Lowietje, zou ik toch eerst moeten weten of onze frivole officier van justitie werkelijk op vrijersvoeten is.’
Vledder reageerde verrast.
‘Jij wilt zijn secretaresse, die Annette van het Sticht verhoren?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet echt verhoren. Voorzichtig benaderen.’
Vledder grinnikte.
‘En als ook zij onvindbaar is?’
De Cock schoof zijn hoedje iets naar achteren.
‘Dan wordt het een kwalijke zaak,’ sprak hij sober. ‘Ik vrees dat ik dan toch mijn belofte aan mevrouw Donker-Korzelius zal moeten breken.’
‘En zijn vermissing op de telex zetten?’
De Cock knikte.
‘Ik zal dan aan het verdwijnen van meester Karel Marinus Donker-Korzelius de nodige ruchtbaarheid moeten geven. Er blijft ons niets anders over. In ieder geval zullen we het parket moeten inlichten en de top van onze narcoticabrigade.’
‘Je bedoelt dat het onderzoek naar die maffiabende toch voortgang moet hebben.’
‘Precies.’
Plotseling begon de mobilofoon in de wagen te kraken.
‘De rechercheurs van de Warmoesstraat De Cock en Vledder worden verzocht met spoed te komen naar de Brouwersgracht bij de Melkmeisjesbrug.’
De Cock pakte de hoorn.
‘Van wie is dat verzoek?’
Het was even stil.
‘Van uw wachtcommandant. Hij herinnert aan een anonieme mededeling die hij enige uren geleden heeft ontvangen.’
De Cock boog zich gespannen naar voren.
‘Wat is er dan op de Brouwersgracht bij de Melkmeisjesbrug?’
Het was opnieuw even stil.
‘Daar drijft het naakte lijk van een vermoedelijk vermoorde man.’
De Cock hing de hoorn op en likte aan zijn droog geworden lippen.
Vledder keek hem van opzij lijkbleek aan.
‘Donker-Korzelius?’
3
Vanaf het midden van de smalle Melkmeisjesbrug staarde rechercheur De Cock naar het glinsterende water van de Brouwersgracht. Er was een lichte stroming. Er werd gespuid. Een vuil brok piepschuim schuurde langs de schoeiing.
De schijnwerper van een politiewagen hield het naakte lichaam van een man in een spookachtig licht. Hij dreef schuin voorover. Zachtjes deinde zijn kruin in het grachtwater. Zo af en toe kwam zijn brede rug iets omhoog.
De Cock boog zich ver over de brugleuning. Uit het midden van de rug van de man stak iets wat hij niet goed kon onderscheiden. Het leek op het verchroomde uiteinde van een autoantenne. De oude rechercheur keek toe hoe de broeders van de Geneeskundige Dienst met behulp van een paar agenten het lijk in een groot net probeerden te vangen. Het lukte niet best. Het lijk glipte steeds onder het net vandaan. Een van beide broeders keek naar hem op.
‘Er steekt iets uit zijn rug.’
De Cock maakte van zijn handen een toeter. ‘Laat hem niet wegdrijven, maar wacht er nog even mee voor je hem naar boven haalt.’
‘Waarom?’
De Cock antwoordde niet. Hij liep van de brug naar hem toe. Vertrouwelijk legde hij een hand op de schouder van de broeder. ‘Ik heb een fotograaf aangevraagd,’ legde hij geduldig uit. ‘Die is onderweg. Ik had graag een paar plaatjes van het lijk, zoals het daar drijft… compleet met dat ding in zijn rug. Het kan belangrijk zijn. Ik ben bang dat het bij het ophijsen langs de stenen schoeiing beschadigt.’
De beide broeders knikten begrijpend en lieten het zware net weer wat vieren.
De Cock hurkte aan de wallenkant. Het gezicht van de man in de gracht was niet te onderscheiden. De oude rechercheur blikte schuin omhoog naar Vledder.
‘Jij hebt betere ogen dan ik… kun jij zien wat er in zijn rug steekt?’
Vledder hurkte naast hem neer.
‘Het lijkt wel een breinaald.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Een breinaald,’ herhaalde hij ongelovig.
Vledder knikte.
‘Beslist… een breinaald. Ik ken die scherpe dingen. Mijn moeder had vroeger altijd een breiwerkje op haar schoot. Ik heb mij er vaak aan geprikt.’
Bram van Wielingen, de al wat oudere politiefotograaf, tikte de grijze speurder op zijn rug.
‘Ik heb weinig tijd,’ riep hij wat nors. ‘Ik hoop dat je niet te veel noten op je zang hebt.’
De Cock kwam uit zijn gehurkte houding omhoog. Zijn oude knieën kraakten. ‘Tijd?’ riep hij met gespeelde verbazing. ‘Jij hebt voor mij net zoveel tijd als ik wil dat je hebt.’
Bram van Wielingen maakte een wrevelig gebaartje.
‘Kom, De Cock,’ sprak hij verontschuldigend, ‘ik voel me wat katterig. Ik ben vannacht vrij laat thuisgekomen van een feestje.’
De Cock grinnikte.
‘Zolang als ik je ken, en dat is al heel lang, ga jij feestend door het leven.’