Выбрать главу

‘Wanneer een jonge vrouw… in het holst van de nacht… met een gepakt koffertje uit het huis sluipt… is dat geen vlucht?’

Matthias van Heusden sloot even zijn beide ogen.

‘Ik weet niet,’ verzuchtte hij, ‘wat haar bezielt.’

‘Heeft ze geen bericht achtergelaten?’

‘Nee, niets.’

‘Hebt u enig idee waar ze kan zijn?’

Matthias van Heusden schudde zijn hoofd.

‘Ik zei het u al… God zal het weten. Ik heb geen enkel vermoeden waar ze uithangt. Misschien is ze wel achter die Robbert aan.’

De Cock spitste zijn oren.

‘Welke Robbert?’ vroeg hij achteloos.

‘Robbert Achterberg… een nette jongeman, die ze enige tijd geleden tijdens haar werk leerde kennen en met wie ze wel eens uitging.’

‘Een verhouding?’

Matthias van Heusden maakte een afwerend gebaar.

‘O nee… zeker niet,’ riep hij verschrikt. ‘Een ongedwongen vriendschap tussen jonge mensen.’

‘U kent hem?’

‘Wie?’

‘Die Robbert?’

‘Uiteraard ken ik hem. Hij heeft hier zelfs een poosje gewoond. Ongeveer een week geleden is hij vrij plotseling vertrokken.’

De Cock boog zich iets naar voren. Zijn scherpe blik tastte de gelaatstrekken van de man af… lette op elke reactie… elke spiertrilling van de huid.

‘Robbert,’ sprak hij ijzig, ‘is dood.’

De mond van Matthias van Heusden gleed half open.

‘Dood?’ herhaalde hij.

‘Ja… vermoord.’

Een moment leek het alsof de man in onmacht zou vallen, maar hij herstelde zich snel.

‘Met een kogel?’

De Cock knikte traag.

‘Inderdaad… met een kogel.’

Matthias van Heusden sloeg zijn beide handen voor zijn gezicht en steunde.

‘Maria… heeft ze het toch gedaan.’

Ze reden van de Keizersgracht weg. Met grote routine manoeuvreerde Vledder de oude politiewagen door het drukke stadsverkeer.

De Cock zat onderuitgezakt naast hem. De grijze speurder had de rand van zijn hoedje tot op de rug van zijn neus geschoven. Het onderhoud met Matthias van Heusden, bedacht hij, had verhelderend gewerkt, maar had toch ook een reeks nieuwe vragen opgeworpen.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Gaan we haar arresteren?’

‘Wie?’

‘De moeder van Thérèse.’

De Cock drukte zich wat omhoog en schoof zijn hoedje terug. ‘Het feit,’ sprak hij lerend, ‘dat moeder Maria heeft gedreigd Robbert neer te schieten, betekent niet automatisch dat ze het ook heeft gedaan.’

‘Ze had een motief.’

De Cock trok wrevelig zijn schouders op.

‘Ze vond Robbert Achterberg geen geschikte partner voor haar mooie dochter. Maar wat zegt dat? Hoeveel moeders zullen er zijn, die de partnerkeuze van hun dochter onmiddellijk met gejuich begroeten?’ Hij grinnikte. ‘Ik herinner mij nog levendig, dat mijn eigen schoonmoeder ook niet bepaald enthousiast was toen ze mij voor het eerst onder ogen kreeg.’

Vledder reageerde fel.

‘Maar jij leeft nog. Dat is het verschil. Al die teleurgestelde moeders dreigen niet met moord.’

De Cock knikte.

‘Je hebt gelijk,’ sprak hij berustend. ‘Nu Robbert werkelijk is vermoord, is het zaak haar bedreigingen ernstig te nemen. We zullen uitgebreid met haar moeten praten. Maar voor een arrestatie voel ik voorlopig niets. Alleen de verklaring van Matthias van Heusden vind ik daarvoor een te smalle basis. Bovendien hebben we al een vrouw in de cel, van wie ik het gevoel heb dat ze daar niet thuis hoort.’

Vledder kauwde nadenkend op zijn onderlip.

‘Kun je het verhaal van Matthias van Heusden niet gebruiken om haar vrij te krijgen?’

De Cock grijnsde.

Ik kan het allicht proberen. En misschien lukt het. Maar ik loop dan wel de kans dat de commissaris mij direct de opdracht geeft om Maria de la Fontaine op te sporen en in te sluiten voor moord.’ Hij schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. ‘Weet je waar het tijd voor is?’

Vledder keek hem glunderend aan.

‘Lowietje,’ raadde hij.

De Cock knikte instemmend.

‘Mijn keel dorst naar een cognackie.’

Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt van Amsterdam beter bekend als Smalle Lowietje, was al sinds jaar en dag een goede bekende van De Cock. Op basis van wederzijds respect was er zelfs sprake van genegenheid en oprechte vriendschap.

Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg had Smalle Lowietje zijn café… zijn etablissement. Een schemerig, intiem lokaaltje met gedempt licht, roze, want het was het trefpunt voor de meisjes uit de buurt.

Hier kwamen ze, hier rustten ze uit, de Zwarte Truzen, de Rooie Sienen, de Blonde Greetjes, hier dronken ze zacht nippend aan hun zoete likeurtjes en babbelden ongedwongen over de business.

De Cock schoof naar het einde van de bar en hees zich naast Vledder op een kruk. Het was zijn vaste plaats. Vanhier kon hij het gehele lokaaltje overzien en had hij een gedegen rugdekking voor alle eventualiteiten, zoals het spontaan uitbarsten van opgewekte vechtpartijen tussen concurrerende zusters in het oudste beroep van de wereld.

Smalle Lowietje dribbelde opgewekt naar hem toe.

‘Ik ben blij dat ik jullie weer eens zie,’ kirde hij. ‘Ik was al bang dat ze de Kit[2] hadden verhuisd en dat jullie een ander stekkie hadden gevonden.’

De Cock gniffelde en vouwde zijn handen in een devoot gebaar. ‘Lowie,’ sprak hij ernstig, ‘geloof me… al plaatsten ze ons over naar de Zuidpool… dan nog kwamen wij met arrenslee en rendieren hier ons cognackie halen.’

Met zijn hoofd iets schuin keek de tengere caféhouder de grijze speurder enige tijd aan.

‘De Cock,’ sprak hij zacht en teder, ‘je ontroert me. Voor een simpele stille…[3] weet je… kun je mooie dingen zeggen.’ Hij zweeg even voor het effect. Toen veegde hij met zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en dook aalglad onder de tapkast. Na enkele seconden kwam hij omhoog met een fijne fles Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield.

In een reeks snelle routinegebaren zette hij drie diepbolle glazen op de tapkast en schonk klokkend in.

De Cock keek ernaar. Het was een ceremonie die zijn hart verwarmde.

Smalle Lowietje nam een glas op, schommelde het even in zijn hand en hield het toen omhoog.

‘Op alle kinderen van dorstige vaders.’

De Cock volgde zijn voorbeeld.

‘En op alle crimineeltjes van de wereld,’ riep hij vrolijk, ‘want zonder hen liep ik nu in de VUT.’ Hij nam een slokje van zijn cognac en liet het gouden vocht genietend door zijn keel glijden. Zijn gezicht stond weer ernstig toen hij het glas voorzichtig voor zich neerzette.

‘Ik zoek een vrouw.’

Lowietje lachte.

‘Ik dacht dat je een gelukkig huwelijk had.’

De Cock wuifde de grap weg.

‘Ze moet in de business zitten.’

‘Waar?’

‘Hier in Amsterdam.’

‘Hoe heet ze?’

‘Maria… Maria de la Fontaine.’

Smalle Lowietje trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Hoe?’

‘Maria de la Fontaine,’ herhaalde De Cock.

Het gezicht van de tengere caféhouder veranderde plotseling van uitdrukking. Ineens barstte hij uit in een gulle lach. ‘Maria de Gans,’ brulde hij.

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Wie is Maria de Gans?’

‘Jouw Maria de la Fontaine.’

‘Is de Gans haar bijnaam?’

Smalle Lowietje wuifde afwerend.

‘Dat is haar werkelijke naam.’ Hij leunde vertrouwelijk over de bar naar voren. ‘Maria de Gans zat hier vroeger op de Wallen… in het pandje van Schele Riek. Op een of andere manier raakte ze zwanger. Ik herinner me dat ze nog peesde toen ze al zeven maanden heen was. Enfin, het werd een meisje… een beeldje… echt, een plaatje van een kind. Maria, die niet was getrouwd, noemde haar dochtertje Trees, naar haar eigen moeder. Toen het kind opgroeide, kende iedereen in de buurt haar als… Treesie van Moeder de Gans.’ Hij blikte vragend naar De Cock op. ‘Begint er al iets te gloren?’

вернуться

2

Het politiebureau aan de Warmoesstraat.

вернуться

3

Een rechercheur van politie.