Toen de vrouw de grijze speurder in het oog kreeg, stond ze op en liep op hem toe. ‘Ik ben de moeder van Thérèse de la Fontaine,’ sprak ze met opgetrokken kin.
De Cock glimlachte. ‘Maria de Gans?’
‘Ja.’
De grijze speurder nam beleefd zijn hoedje af en maakte een wat stijve buiging. ‘Prettig om met u kennis te maken,’ sprak hij vormelijk en hield de deur van de recherchekamer voor haar open. Nadat hij zich uit zijn regenjas had gewurmd en zijn hoedje missend naar de kapstok had geslingerd, begeleidde hij haar naar de stoel naast zijn bureau.
‘Gaat u zitten.’
Maria de Gans nam plaats en sloeg haar slanke benen over elkaar. Ze droeg netnylons. Haar korte leren rokje liet meer dan haar knie vrij. ‘Ik kom u even zeggen,’ sprak ze met een wat hese stem, ‘dat ik het niet heb gedaan.’
De Cock keek haar quasi verwonderd aan.
‘Wat niet?’
‘Die jongen een kogel door zijn knar gejaagd.’
‘Welke jongen?’
‘Robbert Achterberg.’
De Cock ging in de stoel achter zijn bureau zitten.
‘Wie zegt dat u dat hebt gedaan?’
Ze duimde nonchalant over haar schouder.
‘Die vroegere vent van mij.’
‘Matthias van Heusden?’
Maria de Gans knikte nadrukkelijk.
‘Zo ongeveer een uurtje geleden belde hij mij op en raadde mij aan om te maken dat ik wegkwam… naar het buitenland of zo.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik die jongen zou hebben vermoord.’
‘En dat heb je niet gedaan?’ vroeg De Cock.
Maria de Gans schudde heftig haar hoofd.
‘Dat zei ik u toch al… ik heb het niet gedaan.’ Ze verschoof iets op haar stoel en frunnikte aan haar bloesje. ‘Ik heb het wel gezegd… ik heb gezegd… als hij nog langer achter die meid aanzit, dan schiet ik hem een kogel door zijn knar.’
De Cock keek haar vragend aan. ‘Je mocht hem niet?’
In een emotioneel gebaar stak Maria de Gans haar beide handen naar voren. ‘Dat heeft er niets mee te maken… of ik hem mocht… of dat ik hem niet mocht. Dat is haar sores. Ik hoef niet met hem samen te leven. Dat zoekt ze zelf maar uit. Maar dat gozertje deugde niet… nog voor geen stuiver.’ Ze boog zich vertrouwelijk naar hem toe. ‘Weet je waar dat knapie zich mee bezighield… kinderporno. Kinderen die nauwelijks weten dat er twee soorten mensen bestaan, liet hij met elkaar knoeien en dat fotografeerde hij dan. Ook waren er wel volwassenen bij.’
Met een trek vol walging op haar gezicht keek ze De Cock aan. ‘Zeg nou… met zo’n viespeuk laat je je dochter toch niet omgaan?’
‘Hoe weet u van die porno?’ vroeg De Cock zakelijk.
‘Dat heeft Thérèse mij zelf verteld.’
‘U hebt nog regelmatig contact met uw dochter?’
‘Zeker.’
‘Hield Thérèse van die Robbert?’
Maria de Gans leunde achterover.
‘Ach,’ sprak ze meewarig, ‘Thérèse is net als ik vroeger. Als een vent maar even naar haar kijkt, is ze al verguld.’
De Cock glimlachte.
‘Er zullen heel veel mannen naar haar kijken… vrees ik… Thérèse is bijzonder aantrekkelijk… heb ik mij laten vertellen.’
Maria de Gans knikte.
‘Dat is zo. Thérèse is een plaatje van een meid, met een tikkeltje eerzucht. Daarom… Robbert Achterberg was een groot gevaar. Hij had een mooie babbel over een gouden toekomst… over relaties in Amerika, die haar wel naar de top konden brengen.’
‘De gebruikelijke lokkertjes.’ Hij zweeg even en dacht na.
‘Heeft Thérèse wel eens voor porno geposeerd?’ vroeg hij toen.
Maria de Gans trok haar schouders iets op.
‘Je moet je handen niet in het vuur steken… zeg ik altijd… zelfs niet voor je eigen kind. Ze heeft mij bezworen dat ze het nooit zou doen. Ze heeft mij wel eens een serie… hoe zal ik het zeggen… kunstfoto’s laten zien, die Robbert had gemaakt om haar in Amerika als fotomodel te introduceren.’
‘Geen echte harde porno?’
‘Nee.’
De Cock wreef over zijn kin. ‘Heeft Thérèse een vaste vriend?’
Het gezicht van Maria de Gans betrok.
‘Daar laat ik mij niet over uit.’
De Cock keek haar verbaasd aan. ‘Waarom niet?’
‘Ik heb Thérèse beloofd er nooit over te praten… met niemand.’
‘En aan die belofte houdt u zich?’
Maria de Gans knikte met gesloten ogen.
‘Thérèse,’ sprak ze zacht, ‘had een vriend. Een lieve jongen, van wie ze heel veel hield. Begin vorig jaar is hij bij een auto-ongeval om het leven gekomen. Thérèse heeft daar veel verdriet van gehad.’
‘Hoe heette die jongeman?’
‘Evert-Jan… Evert-Jan de Groeve, zoon van een makelaar aan de Keizersgracht.’
De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Wat heeft Evert-Jan de Groeve met die belofte te maken?’
‘Thérèse wil dat verdriet niet meer.’
‘Heeft ze nu verdriet?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nu Robbert dood is?’
Maria de Gans schudde langzaam haar hoofd. ‘Ik denk het niet. Voor Robbert Achterberg heeft ze nooit iets gevoeld.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘En ze nam hem bij zich in huis?’
In een vermoeid gebaar wreef Maria de Gans met de toppen van haar vingers over haar voorhoofd.
‘Dat was Thérèse niet,’ sprak ze loom. ‘Dat was Matthias.’
De Cock reageerde verbaasd.
‘Wat voor belang had Matthias van Heusden?’
Maria de Gans zuchtte.
‘Dat moet je hém vragen.’ In haar stem trilde wanhoop. ‘Ik snap het niet… ik snap niet waarom hij die Robbert in huis haalde. In de regel waakt hij over Thérèse als een harembewaarder.’
‘Waarom? Ze is een jonge vrouw. Volwassen.’
Het gezicht van Maria de Gans werd rood. Ze spreidde haar beide armen.
‘Hij heeft haar verkocht.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Thérèse?’ vroeg hij verbijsterd.
‘Ja.’
‘Aan wie?’
‘Een rijke stinkerd.’
‘Ken je hem?’
Maria de Gans knikte.
‘Manfred van Nettelhorst.’
9
Toen Maria de Gans heupwiegend was vertrokken, leunde De Cock met zijn beide ellebogen op zijn bureau en knabbelde aan het uiteinde van zijn duim. In gedachten ging hij de gebeurtenissen nog eens na vanaf het moment, dat hij en Vledder aan het Spui het gebouw van Arti et Amicitiae binnenstapten. De eerste man die toen zijn aandacht trok, was Manfred van Nettelhorst, die in woede uitbarstte omdat iemand zijn sierkan had beroerd. Nu, nog geen vierentwintig uur later, was hij er weer als een rijke man, die een vreemde koop sloot. De keten leek rond en in die keten zat een moord… een gruwelijke moord op een louche fotograaf.
Had dat alles iets met elkaar te maken? Zo ja, waar liep dan de lijn, de rode draad die het geheel zichtbaar verbond? Het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren. Maar hoe hij ook peinsde, het antwoord wilde niet komen. Het leek alsof hij bezig was met een legpuzzel waarvan geen enkel stukje leek te passen. Het beklemmende was dat hij het gevoel had dat die rode draad bestond, dat er wel degelijk een verband lag tussen de gebeurtenissen.
Hij blikte naar Vledder, die tegenover hem aan zijn bureau aantekeningen zat te maken.
‘Je moet morgenochtend vroeg eens informeren op het hoofdbureau bij de zedenpolitie of Robbert Achterberg daar een dossier heeft.’
De jonge rechercheur knikte.
‘Dat… eh, dat zal ik doen,’ reageerde hij wat onwillig. Hij krabde zich verlegen achter in zijn nek. Zijn jong gezicht stond somber. ‘Om heel eerlijk te zijn… in feite voel ik er weinig voor om verder nog iets aan deze zaak te doen.’