Выбрать главу

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Hoezo?’

Vledder tilde zijn rechterschouder iets omhoog.

‘Daar is toch niets aan verloren.’

De Cock boog zich naar hem toe.

‘Je bedoelt dat je het niet zo erg meer vindt dat Robbert Achterberg is vermoord?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik wist eerst niet wie hij was. Maar zo’n vieze pornovent… heeft mijn sympathie niet.’

De Cock keek hem strak aan.

‘Je wilt alleen maar je best doen wanneer er een sympathiek mens is vermoord?’

Het klonk sarcastisch. Vledder ontweek zijn blik.

‘Je weet best wat ik bedoel.’

De Cock schudde resoluut zijn hoofd.

‘Dat weet ik niet,’ reageerde hij fel. ‘Het mag voor ons geen enkel verschil maken. Een mens is een mens. Ik heb eens de moordenaar van een kleuter, een meisje van vier jaar, werkelijk met mijn lijf verdedigd, omdat hij anders door een woedende menigte zou zijn gelyncht. En geloof me, dat deed ik niet omdat ik sympathie voor die vent had.’

De jonge rechercheur stak zijn beide handen naar voren. ‘Robbert Achterberg,’ sprak hij emotioneel, ‘hield zich met vieze zaken bezig. Wel, dan kom je met vieze mensen in aanraking. En dan loop je het risico dat iemand je voor je knar schiet.’

De Cock zuchtte.

‘Als onze samenleving alleen maar uit respectabele, eerbiedwaardige lieden bestond, dan konden wij politiemensen wel naar huis gaan.’

Vledder zwaaide heftig.

‘En? Is het zo’n pretje om altijd in misdaad en vuiligheid van anderen te wroeten.’

De Cock kneep zijn lippen op elkaar.

‘Dit is een vak… een rotvak… dat geef ik toe. Maar er zullen toch mensen moeten zijn, zoals jij en ik, die de bekwaamheid en de bereidheid bezitten om het te doen… al is het soms met tegenzin.’

Op het gezicht van de jonge rechercheur brak een glimlach door. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij gelaten. ‘Weet je, ik kreeg even de pest in toen ik over die koop nadacht.’

‘Je bedoelt de aankoop van Thérèse door onze verzamelaar Van Nettelhorst?’

Vledder knikte.

‘Waar heeft die man zo’n bloedmooie meid voor nodig?’

De Cock grinnikte.

‘Ik kan wel iets bedenken.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik niet. Zie je… Van Nettelhorst is homofiel.’

De Cock blikte omhoog naar de grote klok in de recherchekamer. Het was bijna kwart over elf. Hij klapte de lade van zijn bureau dicht.

‘Ik ga naar huis,’ zei hij loom. ‘Ik vind het weer mooi voor vandaag.’

Vledder schoof zijn aantekeningen opzij.

‘Zou je er niet nog een telefoontje aan wagen?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waaraan?’

De jonge rechercheur wees naar het telefoontoestel op zijn bureau. ‘Bel de commissaris… voor hij in bed stapt. Misschien is hij toch bereid om Antoinette vanavond nog te laten gaan.’ Hij keek grinnikend op. ‘Slaap jij vannacht wat rustiger.’

De Cock keek zijn jonge collega zichtbaar geroerd aan. In zijn oude hart voelde hij genegenheid.

Hij trok het toestel naar zich toe, nam de hoorn op en draaide het nummer van Buitendam. Nog voor hij verbinding kreeg, werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt… kort en dringend.

De grijze speurder legde de hoorn op het toestel terug en keek. In de deuropening verscheen een lange statige man. De Cock schatte hem op voor in de vijftig. Hij was keurig gekleed in een antracietgrijze mantel van perfecte snit. Een diepzwarte Anthony Eden-hat stond iets schuin op zijn hoofd. Met lange veerkrachtige passen liep hij op de grijze speurder toe.

‘Ik hoorde van de wachtcommandant beneden,’ sprak hij met een wat krakende stem, ‘dat u nog aanwezig was en omdat ik de zaak van grote importantie acht, besloot ik om, ondanks het al gevorderde uur, toch even met u te komen praten.’ Hij nam zijn hoed af en keek van De Cock naar Vledder en terug. ‘Ik kom toch gelegen, hoop ik?’

De oude rechercheur knikte en wees naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats,’ sprak hij gelaten.

De man knoopte zijn mantel los en ging zitten.

‘Mijn naam is De Groeve… Henri de Groeve. Ik ben makelaar in onroerende goederen en resideer aan de Keizersgracht, nummer 316. In dat pand heb ik ook mijn kantoor.’

Vledder kwam uit zijn stoel overeind en stak onderbrekend zijn hand op. ‘Ik bel Buitendam wel even,’ sprak hij zacht.

De Cock knikte begrijpend en wachtte tot de jonge rechercheur de kamer had verlaten. Toen wendde hij zich weer tot de makelaar.

‘Ik heb uw naam vanavond nog horen noemen,’ sprak hij beminnelijk.

Henri de Groeve keek verrast op.

‘Zo… door wie?’

‘Maria de Gans.’

De blik van de makelaar versluierde.

‘Die… eh, die ken ik niet.’

De Cock glimlachte.

‘Ik neem aan dat u haar beter kent onder de naam De la Fontaine… Maria de la Fontaine, de moeder van de mooie Thérèse.’

Henri de Groeve knikte traag.

‘Een merkwaardige vrouw.’

‘In welk opzicht?’

‘Iemand, die het onzekere bestaan van een… eh, een lichtekooi verkiest boven het leven van een geliefd en gewaardeerd echtgenote in een comfortabel pand aan de Keizersgracht.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Aan de zijde van Matthias van Heusden?’

‘Zeker. Een elegante man met een verfijnde smaak.’

‘U onderhoudt nog relaties met hem?’

Henri de Groeve schudde zijn hoofd.

‘Niet meer. Maar toen Evert-Jan nog leefde…’ Hij zweeg plotseling. Zijn gezicht kreeg een vreemde, bijna mystieke uitstraling. Lange tijd staarde hij dromerig voor zich uit. Op veranderde toon ging hij verder.

‘Evert-Jan is mijn zoon… mijn enige zoon. Sinds de dood van mijn vrouw mijn enige bezit. Door het walgelijk rijgedrag van een dronken sloeber op de weg, verloor hij het leven… een jong en bruisend leven met een grote toekomst en… eh, en met de reine Thérèse de la Fontaine aan zijn zijde.’ Hij keek De Cock doordringend aan. ‘Gelooft u aan predestinatie… aan voorbeschikking… aan een totale onderworpenheid aan de goddelijke wil?’ Zonder het antwoord af te wachten, ging hij voort. ‘Evert-Jan en Thérèse… ze zijn voor elkaar geschapen… een hechte band in een onverbreekbaar huwelijk… een huwelijk dat al eeuwen geleden in de hemel door God zelf werd gesloten en met zijn zegen werd bekrachtigd.’

De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd. Met inzet van al zijn geestelijke vermogens probeerde hij de gedachtelijn van de makelaar te volgen.

‘U bedoelt,’ vroeg hij weifelend, ‘dat Thérèse en Evert-Jan in feite reeds getrouwd waren?’

Henri de Groeve knikte.

‘Zij waren voor elkaar bestemd… voorbestemd. Die beslissing was allang geleden voor hen in de hemel genomen. Een goddelijk besluit. Wat nog restte was een aardse vervulling.’

‘Die niet kwam.’

De makelaar reageerde heftig. Hij bracht zijn beide handen in een bezwerend gebaar omhoog.

‘Die komen zal,’ sprak hij nadrukkelijk. ‘De dood van Evert-Jan verandert daar niets aan.’

De Cock likte aan zijn drooggeworden lippen.

‘Ik begrijp u niet helemaal,’ reageerde hij voorzichtig. ‘Na de dood van Evert-Jan is er toch geen vervulling meer mogelijk? Van een aards huwelijk kan geen sprake meer zijn.’

Henri de Groeve trok zijn gezicht strak.

‘Kan men Gods wil doorbreken?’

De Cock antwoordde niet. Een lichte kriebeling tintelde in de toppen van zijn vingers. Hij wilde van het onderwerp af. Hij had een hekel aan godsdienstige discussies. Godsdienst was een terrein waarop hij zich niet graag bewoog. Hij bezat daarvoor noch de kennis, noch de gave van het woord.

Henri de Groeve boog zich iets naar hem toe.