‘Kan men Gods wil doorbreken?’ herhaalde hij met een wilde glans in zijn ogen.
De grijze speurder zweeg demonstratief. Hij liet zijn blik over het gelaat van de makelaar dwalen, monsterde de scherpe trekken rond zijn mond, de wat spitse neus tussen hoog oplopende jukbeenderen. Er was iets vreemds aan de man… iets tegenstrijdigs… een expressie van een soort mild fanatisme. En dat was een combinatie die de oude rechercheur in zijn lange politieloopbaan nog nooit bij iemand had opgemerkt.
De Cock strekte zijn rechterhand ver naar de man uit en beroerde met de toppen van zijn vingers een parelgrijs vest met knopen van glanzend parelmoer.
‘U kwam hier,’ sprak hij geduldig, ‘voor een zaak die u van grote importantie acht?’
‘Zeker.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Die… eh, die zaak hebt u al aangeroerd?’
Henri de Groeve schudde zijn hoofd. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. Het leek alsof hij langzaam tot de werkelijkheid terugkeerde. Hij keek De Cock schuins aan.
‘Hebt u vandaag al een verzoek tot opsporing gehad?’ vroeg hij.
‘De opsporing… van wie?’
‘Thérèse de la Fontaine.’
‘Nee.’
De makelaar leunde iets achterover.
‘Ik denk dat een dergelijk verzoek nog wel zal komen. Iemand zal haar vermissing bemerken. Om u de moeite van een uitgebreide speurtocht te besparen, vertel ik u, dat ik haar ergens heb ondergebracht.’
‘Waar?’
Voor het eerst tijdens het onderhoud kwam er een spoor van een glimlach op het scherpe gezicht van de makelaar.
‘Dat zal ik u niet openbaren.’
De Cock veinsde verwondering.
‘Waarom niet.’
Henri de Groeve maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Omdat ik haar dat uitdrukkelijk heb beloofd. Ze is voor niemand bereikbaar.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Toch had ik graag een onderhoud met haar.’
Henri de Groeve trok zijn schouders iets op.
‘U kunt uw vragen,’ reageerde hij zakelijk, ‘aan mij stellen. Ik leg ze dan voor aan Thérèse en via mij hoort u haar antwoorden.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is een werkwijze die ik niet graag volg. Het heeft voor mij ook weinig effect. Ik zie graag de reacties op de gezichten van de mensen met wie ik spreek. Dat is belangrijk voor mijn werk. Ik beleef en bewaar dan vele onuitgesproken antwoorden.’
Henri de Groeve glimlachte opnieuw. Vriendelijk, innemend. Het vreemde, wat duistere fanatisme was van zijn gelaat verdwenen. De mildheid bleef.
‘Ik begrijp uw standpunt,’ reageerde hij uiterst beminnelijk. ‘Bij het zakendoen vergaat het mij net zo.’ Hij zweeg even. ‘Maar voor de gemoedsrust van Thérèse is het beter dat ze voorlopig niet met de akelige facetten van het leven wordt geconfronteerd.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Zo’n akelig facet ben ik.’
Henri de Groeve schudde zijn hoofd.
‘Niet u, maar hetgeen u vertegenwoordigt.’
‘Gerechtigheid.’
‘Vindt u echt,’ vroeg De Groeve met een zweem van sarcasme, ‘dat u gerechtigheid vertegenwoordigt?’
De Cock antwoordde niet. Peinzend wreef hij met zijn vlakke hand over zijn gezicht. Het had weinig zin, zo voelde hij, om verder op een onderhoud met Thérèse aan te dringen.
‘Waarom hebt u haar ergens ondergebracht?’
Henri de Groeve gebaarde voor zich uit.
‘Omdat ze daarom vroeg.’
‘Wanneer?’
‘Gisternacht. Het was ongeveer twee uur toen er werd gebeld. Ik werd wakker. Ter beveiliging heb ik in mijn huis een televisieketen. Ik keek op het scherm en zag haar staan… een koffertje in haar hand. Ik heb mijn kamerjas aangeschoten en ben naar beneden gegaan. Thérèse was totaal overstuur… ontredderd. Ze huilde. Mag ik bij jou blijven, vroeg ze. Ik liet haar binnen, in de salon. Daar heb ik met haar zitten praten. Ik zei tegen haar dat het beter was dat ze niet bij mij op de Keizersgracht bleef. Dat is niet goed voor jouw en mijn reputatie, zei ik. Dat begreep ze ook wel. Ik heb mij toen aangekleed, heb de wagen gepakt en haar weggebracht. Als makelaar heb je altijd wel zo hier en daar een paar onderkomens in beheer.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Waarom was Thérèse zo overstuur?’
‘Ze was bang.’
‘Waarvoor?’
Over het gezicht van Henri de Groeve gleed een sluier.
‘Moord.’
10
Een paar minuten nadat de makelaar was vertrokken, stapte Vledder de grote recherchekamer binnen. Zijn jonge gezicht straalde van voldaanheid.
‘Ze is weg,’ riep hij blij.
De Cock keek hem even niet-begrijpend aan.
‘Wie?’
‘Antoinette van der Graaf.’
De grijze speurder veerde overeind.
‘Gaf Buitendam toestemming?’
Vledder knikte.
‘De commissaris was heel erg vriendelijk. Bijna overdreven. Het leek alsof hij iets had goed te maken, of hij spijt had. “Ik praat morgen wel met De Cock over Van Nettelhorst,” zei hij.’
De Cock wuifde het weg.
‘Antoinette uit de cel,’ sprak hij met een diepe zucht. ‘Wat een opluchting.’ Hij keek naar zijn jonge collega op. ‘Zei ze nog wat?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Niets over de moord, althans niet iets wat wij nog niet wisten. Ze zei wel dat ze gedurende de uren die zij in de cel had doorgebracht, alle tijd had gehad om over het een en ander na te denken en dat ze uiteindelijk tot de slotsom was gekomen, dat haar Robbert toch een hele lieve jongen was.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Heb je haar verteld van de porno?’
‘Nee, dat leek mij niet verstandig… vooral omdat ik bemerkte dat Antoinette aan haar Robbert louter zoete herinneringen bewaart.’
De Cock glimlachte.
‘Je kon mijn zoon zijn,’ sprak hij prijzend.
Vledder glunderde onder de lof.
‘Ik dacht ook in jouw geest te handelen door haar persoonlijk met een wagentje naar huis te brengen. Het leek mij niet zo verstandig om haar op dit uur onbewaakt in de Warmoesstraat los te laten.’
‘Jij bracht haar dus naar de Van Beuningenstraat.’
Vledder knikte.
‘Tot onze stomme verbazing zat er een nieuw slot op de deur.’
‘Krakers?’
De jonge rechercheur lachte.
‘Nee, geen krakers. Bij informatie bleek dat de buurman van boven uit eigen middelen een nieuw slot op de deur had laten aanbrengen.’
‘Dezelfde buurman die de moord ontdekte?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘De woningdeur van Antoinette kon niet meer deugdelijk worden afgesloten en buurman had gemerkt dat er af en toe vreemde mensen in de woning rondliepen. Toen de buurman eens poolshoogte ging nemen, stuitte hij op de broer van Antoinette. Hij zei dat hij kwam kijken of Antoinette al vrij was. Buurman vond dat broer Marius niet zo’n prettig gezicht had.’
De Cock grinnikte.
‘Toen heeft hij maar een nieuw slot op de deur laten zetten?’
Vledder knikte.
‘Antoinette heeft nu de sleutel. Het eerste wat ze deed toen ze thuiskwam, was met een natte doek de bloedvlekken van de radiator vegen.’ De jonge rechercheur zweeg. Hij keek geeuwend omhoog naar de grote klok in de recherchekamer. Het was bijna half twee. ‘Wat dacht je, De Cock,’ vroeg hij, ‘zullen we nu eens naar huis gaan.’
Tot zijn verbazing scheen de grijze speurder hem niet te horen. De oude rechercheur staarde ver voor zich uit in het niets.
‘Gaan we naar huis?’ herhaalde hij.
De Cock keek hem wat glazig aan.
‘Heb je nog eens bij de recherche van het bureau Lijnbaansgracht geïnformeerd hoe de diefstal van de sierkan in Arti et Amicitiae in zijn werk ging?’
De jonge rechercheur knikte.
‘Tegen het einde van de tentoonstelling, kort voor sluitingstijd, kwam er een gemaskerde man de expositieruimte binnen. Hij liep rechtstreeks op de sierkan af, nam hem van de sokkel en verdween.’