‘En niemand hield hem tegen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Je moet bedenken dat er bijna geen mensen meer waren. Vrijwel iedereen was al naar huis.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Er was toch een bewaker… zo’n lange geüniformeerde man met een walkietalkie?’
Vledder knikte.
‘Die werd neergeslagen… met een stomp voorwerp… vermoedelijk een stuk loden pijp. Toen de bewaker ondanks de mep in luttele seconden weer overeind krabbelde en naar buiten strompelde, zag hij nog net hoe de gemaskerde man met de sierkan onder zijn arm bij een motorrijder achter op de motor sprong en via het Rokin uit het gezicht verdween.’
‘En van de daders geen spoor?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Er lopen telexberichten en de verzekeringsmaatschappij heeft een hoge beloning uitgeloofd voor het onbeschadigd terugbezorgen van de sierkan.’
De Cock knikte nadenkend voor zich uit.
‘Een motorrijder.’
‘Ja.’
Ineens kwam de grijze speurder in beweging. Hij stond op, duwde zijn stoel met rollers weg en draafde naar de kapstok. Vledder keek hem lachend na. De Cock in draf was een koddig gezicht.
‘Waar ga je heen?’
De oude rechercheur wurmde zich in zijn regenjas.
‘Naar de Marnixkade.’
‘Wat is daar?’
‘Daar woont Marius van der Graaf.’
‘En?’
De Cock antwoordde niet. Hij zette zijn oude hoedje op en liep in dezelfde draf de recherchekamer af.
Vledder rende hem na.
Amsterdam was gewikkeld in sluiers. In plaats van de miezerige regen in de vooravond, was een dichte mist de stad binnengeslopen en had alles ingepakt. Voorzichtig, turend in een grijze muur, zocht Vledder een weg voor de politiewagen in deze begrensde wereld.
De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Lui, nadenkend. De grijze speurder had na hun vertrek uit de Warmoesstraat niet meer gesproken. Hij had een theorie, het resultaat van een wild gedachtespel, waarvan hij de juistheid hoopte te bevestigen.
Vledder parkeerde de oude Volkswagen bij het Marnixplantsoen. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden van de wagen weg. Het was stil op de Marnixkade en de mist leek nog intenser.
Van over het brede water van de Buitensingelgracht dreven ondoorzichtige nevelslierten tussen de bomen en klommen botsend tegen de gevels omhoog.
Langzaam, lettend op de nummering, slenterde De Cock verder. Vledder volgde hem mokkend. Hoe verder ze de kade op liepen, hoe stiller het werd. De grauwe mistdeken dempte zelfs het geluid van hun voetstappen.
Bij nummer 859 bleef De Cock staan. Op de geelgelakte deurstijl zaten drukbellen in vele variaties wanordelijk bijeen. Naambordjes ontbraken. Er waren wel symbolen en viltstiftkrabbels.
De Cock deed een paar passen van de gevel en keek omhoog. De dichte mist beperkte zijn uitzicht tot de eerste etage.
‘Het lijkt Londen wel,’ mompelde hij.
Vledder kwam naast hem staan.
‘Is het hier?’
De oude rechercheur knikte.
‘Volgens mijn gegevens ligt zijn woning op de tweede verdieping. Maar ik kan niet zien of er licht brandt.’
‘Dan bel je.’
De Cock grijnsde.
‘Welke bel? Ik kan het hele pand wel wakker schudden. Bovendien houd ik van verrassingen. Ik denk niet dat Marius zo blij zal zijn met ons bezoek.’
Hij nam het apparaatje van Handige Henkie uit zijn broekzak en stapte op de deur toe. In enkele seconden had hij het simpele slot van de buitendeur open. Met een zaklantaarn in zijn rechterhand begon hij de steile trap te beklimmen. De houten treden kraakten en kreunden onder de negentig kilo eigen gewicht, die De Cock moeizaam omhoog drukte.
Vledder volgde gedwee. De onwillige trek was van zijn gezicht verdwenen. Ook het narrige gevoel dat de geheimzinnigheid van De Cock had opgewekt, was weggeëbd. Het had plaatsgemaakt voor nieuwsgierigheid. Ervaringen uit een lange reeks van jaren hadden hem geleerd dat de oude speurder altijd een reeks extra pijlen op zijn boog had, die hij op de meest onmogelijke momenten trefzeker afschoot.
Toen hij het portaal van de eerste etage had bereikt, bleef De Cock staan en bracht zijn verstoorde ademhaling weer enigszins op peil. Daarna begon hij aan de tweede trap. Hij keek wat angstig omhoog. Het was alsof hij in een duister gat klom. Langgerekte ovalen uit zijn zaklantaarn dansten voor hem uit.
Toen hij het portaal van de tweede etage had bereikt, legde de oude rechercheur zijn oor luisterend tegen de toegangsdeur van de woning. Er was geen waarneembaar geluid. Ook ontbraken kieren van licht. Opnieuw nam hij het apparaatje van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie ter hand. In het licht van zijn zaklantaarn zocht hij met kennersblik in het koperen houdertje naar de juiste sleutelbaard. Het oude deurslot bood weinig weerstand tegen het pure vakmanschap, dat de grijze speurder zich bij het openen van sloten had eigen gemaakt.
Toen hij het karwei had geklaard, keek hij even om. Tot zijn verwondering had Vledder niet geprotesteerd tegen het gebruik van het apparaatje.
De Cock drukte de kruk omlaag, duwde de deur voorzichtig open en stapte naar binnen. In de keuken drupte een kraan in een teiltje met vuil wasgoed.
Via de keuken bereikten ze een schaars gemeubileerde kamer. Er stond een oud versleten bankstel om een ronde tafel, waarvan het fineer had losgelaten.
In een klein vertrek achter de woonkamer lagen twee smerige matrassen op de kale vloer. In een hoek ontwaarde De Cock een berg dekens en vervuilde lakens.
Er was niemand.
De oude rechercheur liep naar de woonkamer terug. Achter de versleten bank stond een vrij hoge wandkast met lege boekenplanken en glas-in-lood in de deurtjes.
Ineens zag De Cock wat hij had gehoopt te vinden. Het stond tussen een paar bierglazen, kop en schotels en lompe pullen van grijs aardewerk. Hij liet het licht van zijn zaklantaarn erop rusten.
Vledder hijgde in zijn nek.
‘De zilveren sierkan.’
Vledder keek zijn oude collega bewonderend aan.
‘Wist je het?’
Met een gevoel van grote voldaanheid leunde De Cock achterover in zijn stoel en tuurde naar de fraaie zilveren kan op zijn bureau voor zich.
‘Wist je het?’ herhaalde Vledder ongeduldig.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik had een vermoeden,’ legde hij uit. ‘En daarbij speelden een paar dingen een rol. Het was mij al eerder opgevallen dat het tijdstip van de roof in Arti et Amicitiae ongeveer gelijk lag met de visite, die Marius van der Graaf, op de avond van de moord op Robbert Achterberg, aan zijn zuster bracht.
Toen later hier aan het bureau de kwestie van de handboeien ter sprake kwam, bleek niet alleen dat hij die had gestolen, maar ook, dat Marius gestolen goederen tijdelijk bij zijn zuster deponeerde.
Marius droeg op die bewuste avond motorkleding. Toen ik hem de volgende morgen wilde bereiken om hem te zeggen dat in tegenstelling tot hetgeen ik hem had beloofd, zijn zuster niet vrij kwam, bleek mij, dat Marius geen telefoon had. Ik ben toen boven bij de administratie gaan snuffelen in oude processenverbaal, die tegen hem waren opgemaakt. Daarin stond dat hij aan de Marnixkade woonde en ook, dat hij bij enkele roofovervallen, die hij in het verleden had gepleegd, steeds gebruik had gemaakt van een snelle motor.’
Vledder reageerde met glinsterende ogen.
‘En toen ik jou vanavond vertelde dat bij de roofoverval in Arti et Amicitiae ook gebruik was gemaakt van een motor, was voor jou de zaak rond.’
De Cock maakte een afwerend gebaartje.
‘Zo zeker was ik niet van mijn zaak. Ik ging ervan uit dat Marius aanvankelijk de bedoeling heeft gehad om de sierkan bij zijn zuster onder te brengen. Toen Antoinette gearresteerd bleek voor moord, moest hij naar een andere bergplaats omzien. Dat kon overal zijn. Bovendien was de mogelijkheid niet uitgesloten dat het kunstvoorwerp in bezit was van zijn medeplichtige.’