‘De gemaskerde man.’
‘Precies.’
Vledder liet zijn blik strelend langs de zilveren sierkan glijden. Ineens versomberde zijn gezicht.
‘Hoe verklaren wij ambtelijk onze rechtmatige aanwezigheid in de woning van Marius?’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Je wilt zeggen dat wij die fraaie sierkan nooit hadden kunnen vinden, als wij niet op onrechtmatige wijze, middels het gezegende apparaatje van mijn vriend Henkie, waren binnengedrongen?’
Vledder knikte bezorgd.
‘Dat bedoel ik.’
Op het gezicht van De Cock kwam een grijns.
‘Ik denk dat wij van nu af aan iedereen ervan moeten overtuigen dat die Marius van der Graaf een slordige jongen is.’ Hij grinnikte jongensachtig. ‘Zo verrekte slordig, dat hij voortdurend vergeet om zijn eigen woningdeur af te sluiten.’
De jonge rechercheur lachte. Hij boog zich voorover en bewonderde de fraaie afbeeldingen op de sierkan. Na een poosje keek hij op.
‘Komen wij nu in aanmerking voor die hoge beloning die de verzekeringsmaatschappij heeft uitgeloofd?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dergelijke beloningen,’ antwoordde hij somber, ‘gelden niet voor politiemensen.’
‘Zonde.’
‘Misschien.’
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Wat doen we met die kan? Het lijkt mij niet raadzaam om hem open en bloot in de recherchekamer te laten staan. Wie weet wie hier vannacht binnenwandelt?’
De Cock staarde nadenkend voor zich uit.
‘Ik voel er ook weinig voor om hem aan het hoofdbureau in de kluis te stoppen. Daaruit zijn in het verleden ook wel op raadselachtige wijze zaken verdwenen.’ Hij zweeg even. ‘Ik denk dat ik hem voor vannacht gewoon mee naar huis neem… naast mij op het nachtkastje.’
Vledder vroeg enthousiast: ‘Zullen we de commissaris uit zijn bed bellen om hem te vertellen dat wij de sierkan hebben? Dit… dit is toch een groot succes.’
De Cock keek zijn jonge collega afkeurend aan.
‘Ik wil wel dat jij morgenochtend, zonder verder iets te zeggen, aan Buitendam vraagt of hij zo vriendelijk wil zijn om Manfred van Nettelhorst zo rond de klok van tien uur aan het bureau te ontbieden.’
Vledder grinnikte.
‘Om hem te verrassen.’
De grijze speurder knikte traag. Zijn gezicht veranderde in een koel, strak masker. Hij strekte zijn rechterhand naar Vledder uit.
‘Een verrassing… groter dan jij denkt.’
11
Toen De Cock thuiskwam, trof hij zijn vrouw in de woonkamer. Ze zat in haar nachtpon met opgetrokken knieën op de bank en las. ‘Je bent laat,’ sprak ze opkijkend en klapte haar boek dicht. ‘Ik zal een kop goede-nachtrust-thee voor je klaarmaken. Ik heb het bij de drogist zien staan. Het helpt, zeggen ze.’
De grijze speurder knikte lauw, ongeinteresseerd en zette de zilveren sierkan voor haar op tafel. Mevrouw De Cock nam haar benen van de bank en bekeek het fraaie kunstwerk met bewondering.
‘Is dat mijn surprise?’
De oude rechercheur keek haar wat lodderig aan.
‘Surprise?’ vroeg hij niet-begrijpend.
Ze knikte enthousiast.
‘Voor sinterklaas.’
Het duurde even. Toen sloeg De Cock zijn beide handen voor zijn gezicht. Ineens viel alle moeheid van hem af. Hij liet zich achterover in een fauteuil vallen en lachte uitbundig.
‘Een surprise’, brulde hij. ‘Een sinterklaascadeautje van anderhalf miljoen… achteloos geschenk van een onderbetaalde ambtenaar zonder vooruitzichten.’
Ze keek hem beteuterd aan. Haar rechterhand gleed traag wijzend naar de sierkan.
‘Dat ding… anderhalf miljoen?’
De Cock knikte. Zijn gezicht straalde nog van pret.
‘Anderhalf miljoen… guldens… je weet wel… van die zilverkleurige ronde schijfjes met ruiten en strepen en het gehalveerde hoofd van Beatrix.’
Ze legde zwijgend haar boek op tafel en liep naar de keuken. Na een korte tijd kwam ze terug en zette een kom dampende thee voor hem neer. Met enig misprijzen keek ze naar de zilveren kan.
‘Hij is mij geen anderhalf miljoen waard.’
Met de kom tussen zijn handen keek De Cock vertederd naar haar op.
‘Jij mij wel… en nog veel meer.’
Na enkele uren nachtrust en een stevig ontbijt sjokte De Cock vanaf de tramhalte op het Stationsplein naar het Damrak. Aan zijn rechterhand bungelde een plastic zak van een supermarkt. Daarin, verpakt in een laag oude kranten, zat de sierkan… een verrukkelijk staaltje van edelsmeedkunst, in de roemrijke zeventiende eeuw gepleegd door ene Paulus van Vianen.
De grijze speurder keek om zich heen en monsterde de gezichten die langs hem heen gleden. Met enige ironie vroeg hij zich af hoe de mensen zouden reageren als ze wisten, dat hij in een onooglijk plastic zakje een vermogen van anderhalf miljoen torste.
Hij slenterde over het brede trottoir van het Damrak tot aan de smalle Oudebrugsteeg. Daar stak hij over. Bij de houten steiger schoof hij de mouw van zijn regenjas iets terug. Het was bijna half tien.
Als Manfred van Nettelhorst op tijd was, dan had hij nog een halfuur. Even overwoog hij nog een ommetje door de buurt te maken, maar met anderhalf miljoen aan zijn hand, koos hij toch maar voor de kortste weg naar het bureau.
Toen de grijze speurder de grote recherchekamer binnenstapte, zag hij Vledder met een rood hoofd achter zijn nieuwe elektronische schrijfmachine zitten. De Cock slenterde naar hem toe en legde de plastic zak op zijn bureau.
‘Druk?’ vroeg hij vriendelijk.
De jonge rechercheur liet zijn vingers rusten.
‘Wat moet ik?’ riep hij verontschuldigend. ‘Ik heb geen keus.’ Hij klopte op de kap van zijn schrijfmachine. ‘Jouw onvermogen met zo’n brok geavanceerde techniek om te gaan, dwingt mij om al het schrijfwerk te doen.’
De Cock glimlachte.
‘Ik zal vragen of ze mijn oude Remington weer van stal willen halen.’
Vledder keek naar hem op.
‘Je moet direct bij de commissaris komen.’
De Cock reageerde verbaasd.
‘Het is nog geen tien uur.’
De jonge rechercheur trok zijn schouders op.
‘Hij zegt dat hij eerst met jou wil praten voordat Van Nettelhorst komt.’
De Cock knikte begrijpend. Hij bracht zijn regenjas en oude hoedje naar de kapstok. Daarna kwam hij bij Vledder terug en wees naar de plastic zak.
‘Let je even op?’
‘Wat zit daar in?’
‘Die kan.’
De jonge rechercheur grinnikte.
‘Kon je geen passender verpakking vinden?’
De Cock reageerde niet. In zijn typische slentergang waggelde hij de recherchekamer af en liep de gang op.
Voor de kamer van de commissaris bleef hij staan, ademde diep en klopte. Zonder op een reactie te wachten stapte hij naar binnen.
Buitendam kwam van zijn stoel omhoog. Zijn lange, smalle gezicht had een milde expressie. Hij wuifde met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.
‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij niet onvriendelijk. ‘Ik heb aan jouw verzoek voldaan. Ik ben er maar van uitgegaan, dat je een dwingende reden hebt om Manfred van Nettelhorst te ontbieden.’
De grijze speurder nam plaats.
‘Die heb ik,’ sprak hij simpel.
De commissaris spreidde zijn beide handen.
‘En je vindt het niet noodzakelijk mij die reden te onthullen? Ik heb het Vledder gevraagd. Hij zei mij de reden van jouw verzoek niet te kennen.’
‘Die kent hij ook niet,’ loog De Cock.
Commissaris Buitendam kuchte.
‘Ik wil niet,’ veranderde hij van onderwerp, ‘dat het onderhoud met Manfred van Nettelhorst net zo… eh, zo onstuimig verloopt als de vorige keer. Daarom wil ik vooraf een paar misverstanden uit de weg ruimen. Ik ken Manfred van Nettelhorst al geruime tijd en ik verzeker je dat hij niet zo’n onhebbelijke kerel is als zijn gedrag wel eens doet vermoeden. Manfred is een verwoede, bijna bezeten kunstverzamelaar, die niets onbeproefd laat om iets wat zijn begeerte heeft opgewekt, te bemachtigen. Hij heeft met zijn… eh, zijn verworvenheden… zijn kunstschatten… een bijzondere binding. Zijn betrokkenheid reikt verder dan het blote bezit, het eigendom… het is dieper, intenser. Persoonlijk heb ik wel eens het gevoel, dat de kunstvoorwerpen die hij heeft verzameld, een deel zijn geworden van zijn eigen wezen… zijn eigen ziel. In onze ogen… in de ogen van nuchtere politiemensen, zoals wij… is dit moeilijk te aanvaarden… moeilijk te doorgronden. Het is voor ons ondenkbaar. Wij kunnen ons eenvoudig niet voorstellen dat een dood voorwerp zoveel affiniteit oproept.’