De Cock glimlachte.
‘En levende voorwerpen… worden die ook een deel van zijn eigen wezen… zijn eigen ziel?’
Buitendam keek De Cock wat verward aan.
‘Ik begrijp je niet.’
De oude rechercheur grijnsde.
‘Manfred van Nettelhorst heeft een beeldschone jonge vrouw aangekocht… ene Thérèse de la Fontaine… een echte… van vlees en bloed.’
Buitendam fronste zijn stoppelige wenkbrauwen.
‘Aangekocht?’ vroeg hij ongelovig.
De Cock knikte.
‘En omdat mij ter ore is gekomen dat Manfred van Nettelhorst als een kuise homofiel zijn dagen slijt, vraag ik mij in den gemoede af hoe ik die aankoop moet zien… als een kunstvoorwerp, met voor vriend Van Nettelhorst een betrokkenheid die verder reikt dan het blote bezit?’ Zijn stem droop van sarcasme.
Het gezicht van commissaris Buitendam begon te kleuren.
‘Wie is die… Thérèse de la Fontaine?’
De Cock gebaarde in de ruimte.
‘Een jong fotomodel. Naar men zegt, bijzonder aantrekkelijk.’ Hij keek op en zweeg even voor het effect. ‘En mogelijk de directe aanleiding tot de dood van Robbert Achterberg.’
Buitendam kneep zijn ogen half dicht.
‘Jij insinueert,’ sprak hij met een lichte dreiging, ‘dat Manfred van Nettelhorst betrokken is bij moord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het is geen insinuatie,’ sprak hij kalm. ‘Het is een ambtelijke mededeling. Ik zeg u dat ik met die mogelijkheid terdege rekening houd… juist omdat ik in Arti et Amicitiae getuige was van het onhebbelijke gedrag dat u memoreerde.’
Het gezicht van de commissaris werd dieprood. Zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn arm naar de deur.
De Cock stond gelaten op. Maar nog voor Buitendam iets had gezegd, werd er geklopt.
De grijze speurder draaide zich om. In de deuropening stond Manfred van Nettelhorst.
De corpulente kunstverzamelaar liep met korte driftige pasjes op de commissaris toe en schudde hem de hand. Voor de oude rechercheur had hij ter begroeting slechts een genadig knikje.
‘Je hebt nieuws?’ vroeg hij aan Buitendam.
Op het smalle gezicht van de commissaris vibreerde de woede nog na. Hij gebaarde wat wild naar De Cock.
‘Mijn rechercheur heeft nieuws,’ sprak hij kort. ‘Dat beweert hij tenminste. Het is op zijn verzoek dat ik je liet komen.’
Manfred van Nettelhorst keek De Cock aan. Koel. Neerbuigend. ‘U hebt nieuws?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof in zijn stem.
De grijze speurder knikte.
‘Robbert Achterberg is dood.’
Het was een pure impuls.
Manfred van Nettelhorst keek van De Cock naar Buitendam en terug.
‘En?’
De grijze speurder onderkende geen enkele reactie. Hij glimlachte wat verlegen.
‘Ik wilde het u maar even zeggen.’ Hij maakte een wat stuntelige buiging. ‘Als de heren mij even willen excuseren?’
Hij liep de kamer af en sjokte naar het bureau van Vledder. Rustig ontdeed hij de sierkan van de plastic zak en de kranten. Daarna wandelde hij terug. Met een blik van triomf in zijn ogen, de fraaie zilveren kan voor zich uitstekend, stapte hij de kamer van de commissaris binnen.
Buitendam zakte verbaasd terug in zijn stoel.
De mond van Manfred van Nettelhorst viel open. Verbijsterd staarde hij naar de sierkan. Zijn ogen stonden hol, schenen te verzinken achter zijn bleke bolle wangen. Met zijn kleine vette handjes zwaaide hij afwerend.
‘Nee… nee,’ stotterde hij. ‘Dat… dat kan niet. Dat mag niet… dat mag niet… dat…’
Hij herhaalde het als een echo.
Vledder schoof zijn schrijfmachine van zich af.
‘Was Van Nettelhorst blij?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij pakte de plastic zak met oude kranten en wierp die in de prullenbak.
‘Met die kan, bedoel je?’
‘Ja.’
De oude rechercheur trok een grimas.
‘Ik dacht dat Van Nettelhorst ter plekke een hartverlamming kreeg. Ik heb de sierkan maar op het bureau van Buitendam gezet. Ik durfde hem Van Nettelhorst niet in handen te geven, bang, dat hij hem zou laten vallen.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Geen compliment… geen bedankje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niets… noch van Buitendam, noch van Van Nettelhorst. Ze hebben ook niet gevraagd… waar heb je hem vandaan… hoe kom je aan die kan? Niets. Ze waren beiden te verbouwereerd om iets te zeggen.’ Hij maakte een schouderbeweging. ‘Ik heb nog even naar die twee staan kijken. Toen ben ik maar weggegaan.’
‘Vreemd.’
De Cock knikte.
‘Inderdaad. Vooral de reactie van Van Nettelhorst was heel vreemd. Toen ik de kamer binnenstapte, keek hij alsof ik iets monsterachtigs in mijn handen had… iets waarvoor hij angst had.’
‘Kan dat?’
De Cock maakte een onzeker gebaartje.
‘We kennen de achtergronden niet. Misschien heeft die kan wel iets magisch.’ Hij grinnikte. ‘Een soort olielamp van Aladdin.’ De grijns gleed van zijn gezicht. ‘Maar van één ding ben ik overtuigd… Van Nettelhorst heeft nooit verwacht die kan terug te krijgen.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Waarom niet?’
De oude rechercheur reageerde wat kriegelig.
‘Het zit volgens mij niet goed met die diefstal in Arti et Amicitiae. Het stinkt. En geloof me, als ik er een vinger achter kan krijgen…’
Hij maakte zijn zin niet af en keek naar Vledder. ‘Heb je vanmorgen nog even met de zedenpolitie gebeld?’
‘Zeker.’
‘En.’
De jonge rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een vel met notities.
‘Robbert Achterberg,’ las hij hardop, ‘oud vijfentwintig jaar, ongehuwd, van beroep fotograaf, zijn laatst bekende adres is De Lairessestraat 1418, ten huize van zijn moeder. Vader is overleden. Robbert Achterberg is nog nooit met de politie en/of justitie in aanraking geweest. Maar sinds twee jaar zijn er geruchten en tips dat hij pornografie vervaardigde… niet voor de binnenlandse markt, maar voor export naar Amerika. Men heeft bij de zedenpolitie wel geprobeerd bewijzen tegen hem te verzamelen, maar dat is nooit gelukt. Hij schermde het wereldje om zich heen goed af en veranderde voortdurend van atelier.’
‘Een sluwe vogel.’
Vledder stak zijn hand op.
‘Maar twee weken geleden zijn er uit Amerika twee rechercheurs van de FBI gekomen met een karrenvracht vol bewijzen. Ze hadden de pornolijn vanaf de andere kant opgerold. Kortom… Robbert Achterberg stond op het punt gearresteerd te worden.’
12
De Cock sprong opmerkelijk lenig van de stoel achter zijn bureau overeind en beende met verende passen naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Wat ga je doen?’ riep hij verwonderd. ‘Het is nog veel te vroeg voor Lowietje.’
De grijze speurder had duidelijk moeite met een onwillige mouw van zijn regenjas. ‘Niks Lowietje,’ bromde hij nukkig. ‘Ik ga een moeder condoleren met het smartelijk verlies van haar zoon.’