‘O,’ zei de man.
De grijze speurder schoof zijn legitimatiebewijs in zijn binnenzak terug. ‘Wij koesteren het voornemen om hier een kunsttentoonstelling bij te wonen.’
‘U bent uitgenodigd?’
‘Zo zou u het kunnen noemen.’
De geüniformeerde man aarzelde even. Hij wist kennelijk met de situatie niet goed raad. Na enig innerlijk overwegen liep hij voor hen uit en opende een zware, brede deur. De beide rechercheurs stapten naar binnen.
In de tentoonstellingsruimte was het behaaglijk warm.
De Cock nam zijn hoedje af en knoopte zijn wollen sjaal los. Met Vledder in zijn kielzog slenterde hij langs de uitgestalde kunstvoorwerpen.
Zo nu en dan blikte hij spiedend om zich heen. Onder de weinige bezoekers zag hij geen figuren die zijn speurdersziel onrustig maakten. Links, in een hoek van de zaal, spraken enige heren in stemmig kostuum op gedempte toon met elkaar.
Bij een hoge sokkel met een sierlijke, fraai bewerkte zilveren kan, bleef De Cock staan. Het verrukkelijke staaltje van edelsmeedkunst fascineerde hem. Aandachtig, iets naar voren gebogen, bekeek hij de mythologische voorstellingen, die de fraaie kan sierden. ‘Paulus van Vianen,’ las hij vanaf een wit kaartje achter plexiglas. ‘Zeventiende eeuw.’
Langzaam slenterde hij verder… langs een reliekhouder met afbeeldingen van de kruisiging van Christus en de symbolen van apostelen; een kunstwerkje uit de tiende eeuw, uitgevoerd in émail Cloisonné… langs een blauwgetinte kristallen karaf met diamantgravures van de zeventiende-eeuwse dichteres Anna Roemer Visscher. Er waren ook enkele etsen en gewassen pentekeningen van Rembrandt, met een sterke reliëfwerking en het beroemde clair-obscure effect.
De Cock raakte in de ban. Aan de wanden hingen schilderijen van de door hem zo bewonderde Franse impressionisten. Terwijl hij in aandacht verzonk voor een kleurrijk landschap van Monet, hoorde hij een verschrikte kreet. Die kwam vanuit de hoek met de heren in de stemmige kostuums. Een van hen, een korte, wat gedrongen gestalte, stapte met driftige passen in de richting van een bejaarde vrouw, die de fraaie zilveren sierkan van de hoge sokkel had genomen en deze met een brilletje op de punt van haar neus nauwlettend bekeek.
De man brulde.
‘Zet neer, verdomme, zet neer.’
De bejaarde vrouw keek verschrikt op.
‘Zet neer,’ brulde de man opnieuw.
Met angstige, schokkende bewegingen zette de vrouw het kunstvoorwerp op de sokkel terug. De kan wankelde even en bleef toen natrillend staan.
De man sloot een moment zijn beide ogen. Zijn bolrond gezicht zag rood met paarse vlekken. Spanning vibreerde op zijn vlezige wangen. Het duurde slechts kort. Na enkele ogenblikken had de man zich weer redelijk in bedwang. Hij keek de hoogbejaarde vrouw aan. Zijn kleine mollige handjes waren tot vuisten gebald en in zijn helgroene ogen vonkten afgrijzen, koele haat en moordlust.
‘Wat doe je er met je handen aan?’ siste hij.
Zijn woede scheen zich weer op te laden.
De bejaarde vrouw slikte. Haar mond, in een krans van kleine rimpeltjes, bewoog nerveus. Ze zwaaide afwerend en beverig met beide handen.
‘Ik… eh, ik wilde… ik… eh.’
Verder kwam ze niet.
De man kneep zijn lippen samen. Zijn vlezige wangen veranderden weer van kleur. Hij gebaarde naar de vrouw. Wild. Onbeheerst.
‘Mens,’ schreeuwde hij, ‘ga weg. Verdwijn. De zaal uit. Ik wil u hier niet meer zien… geen moment. Dit is… dit is geen huishoudbeurs, waar je alles met je…’ Hij maakte zijn zin niet af, draaide zich om en dreunde weg. Zijn verhoogde hakken klikten nijdig op het parket.
De Cock keek naar Vledder.
‘Is… eh, is dat… eh?’
De jonge rechercheur knikte traag.
‘Manfred van Nettelhorst.’
De lust om nog langer op de tentoonstelling te blijven, was De Cock vergaan. Hij keek met mededogen naar de bejaarde vrouw, die ontredderd en met afhangende schouders, de zaal verliet.
Er kwam iets van verzet in hem boven en een gevoel van onbehagen.
Zijn blik dwaalde naar de hoek van de zaal met de heren in de stemmige kostuums. Er was een levendige discussie met een wild gesticulerende Manfred van Nettelhorst in het midden.
Het beeld van de corpulente man bleef op het netvlies van De Cock hangen. Secondenlang. Daarna transporteerde hij het, tot in de kleinste details, naar de rommelige zolderkamer van zijn geheugen. Hij zuchtte een paar maal diep. Het gevoel van verzet en onbehagen trok langzaam uit hem weg. Met een nonchalant gebaar schoof hij zijn oude hoedje op zijn stugge grijze haren.
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Gaan we weg?’ vroeg hij verwonderd.
‘Ja.’
‘En de bewaking?’
De Cock bromde.
‘Daar… eh, daar heb ik geen trek meer in.’
Hij slenterde langs de kunstschatten naar de uitgang.
Vledder volgde gedwee.
Bij de deur botste hij bijna tegen de lange geüniformeerde man met de walkietalkie en de strenge blik.
‘O,’ zei de man, ‘er is telefoon voor u.’
‘Waar?’
De man gebaarde achter zich.
‘In het kantoor.’
De Cock beduidde Vledder om het gesprek aan te nemen.
‘Wie is het?’ vroeg hij aan de man.
‘De wachtcommandant van het bureau Warmoesstraat. Het was dringend, zei hij.’
De grijze speurder knikte begrijpend.
Nog binnen een minuut kwam Vledder uit het kantoor terug.
Zijn gezicht zag bleek.
‘Ze… ze hebben een jongeman gevonden,’ hakkelde hij. ‘In… eh, in de Van Beuningenstraat… geketend… met handboeien aan de buizen van de verwarming.’
‘En.’
‘Hij is dood.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Hoe?’
Vledder slikte.
‘Vermoord.’
2
De jongeman zat scheef weggezakt met zijn rug tegen een vlakke radiator. Zijn rechterpols was met een stel handboeien aan de bovenste buis van de centrale verwarming geketend en stak schuin omhoog.
De aanblik van de dode was afschuwelijk. Boven de neusrug, tussen de beide ogen, was een vrij grote bloedige inschotwond. Rechts boven het hoofd van de blonde jongeman kleefde een kring van kleine bloedspatjes op de lichtgrijze lak van de radiator; een aanduiding waar de kogel aan de achterzijde de schedel had verlaten. Eerst daarna was het hoofd weggezakt.
Ongeveer in het midden van de kring bloedspatjes was een lichte indeuking zichtbaar. De Cock schatte dat daar de kogel tegen het metaal was geketst.
Hij knielde bij de dode neer. Zijn belangstelling gold de linkerhand. Die rustte op de linkerknie en was geheel met bloed bevlekt. Toen de grijze speurder de hand nader bekeek, bemerkte hij dat de handpalm was doorboord.
Blijkbaar had de jongeman zijn vrije hand voor zijn gezicht gehouden op het moment dat de moordenaar zijn wapen op hem richtte. De Cock kwam omhoog. Zijn brede gezicht stond strak.
‘Het was een koele, kille executie.’
Hij kon een lichte emotie in zijn stem niet onderdrukken.
Vledder knikte met een wit gezicht.
‘Hij is zonder meer afgemaakt… heeft geen enkele kans gehad.’
De grijze speurder draaide zich om en wendde zich tot een jonge diender, die wat achteraf in de deuropening stond.
‘Wie heeft hem gevonden?’
De diender stak zijn rechter wijsvinger omhoog.
‘De buurman van de tweede etage. Een al wat oudere man. Hij was op de gemeenschappelijke trap op weg naar zijn woning, toen hij de deur hier open zag staan. Dat had hij nog nooit eerder meegemaakt. Hij heeft een paar maal geroepen, maar er kwam geen reactie. In deze buurt wordt ontzettend veel ingebroken. Daar dacht de buurman aan. Uit nieuwsgierigheid is hij toen even gaan kijken.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Zijn er sporen van braak?’
‘Nauwelijks. Maar dat zegt niet veel. De deuren van deze oude etagewoning zijn erg gammel. Je hebt niet veel nodig. Met een fikse paperclip maak je ze open.’