Om haar lippen gleed een matte glimlach.
‘Dat heeft hij niet gezegd.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Waarom heb je mij destijds niet van die koffer met geld verteld?’
Antoinette van der Graaf trok haar schouders iets op.
‘Ik vond het toen niet zo belangrijk en u hebt er niet naar gevraagd.’
De Cock grijnsde.
‘Maar nu vond je de koffer toch wel zo belangrijk dat je ervoor inbrak.’
Antoinette van der Graaf keek de oude rechercheur onbevangen aan. ‘Ik moet als werkster hard sappelen voor een paar centen. Robbert is dood. Hij heeft die koffer met geld niet meer nodig.’
‘En toen dacht je… dat geld kan ik best gebruiken?’
Ze knikte traag voor zich uit.
‘Robbert kwam zo in mijn leven,’ sprak ze somber. ‘Plotseling. Ik heb er maar een paar uur plezier van gehad. Daarna alleen maar verdriet en narigheid. Naar mijn gevoel komt die koffer mij toe.’
De Cock keek haar aan. En opnieuw, zoals een paar dagen geleden, voelde hij iets van medelijden.
‘Waar is Marius?’ vroeg hij zacht.
‘Dat weet ik niet. Ik heb hem na mijn vrijlating niet meer gezien.’
‘Ken je De Beau?’
Antoinette van der Graaf knikte.
‘Een vriendje van Marius. Ze waren samen in dienst van een of andere rijke vent… om hem te beschermen en zo.’
‘Wat betekent en zo?’
‘Ze knapten wel karweitjes voor hem op.’
‘Zoals?’
Antoinette zwaaide wild om zich heen.
‘Weet ik veel,’ riep ze met veel emotie. ‘Die rijke stinkerds hebben altijd wel een of ander vies klusje op te knappen.’ Ze snoof verachtelijk. ‘Hoe dacht je anders dat ze rijk werden… en bleven?’
‘Hoe heet die rijke stinkerd?’
‘Dat weet ik niet.’
De Cock glimlachte met een scheve mond.
‘Je bent niet goed in namen.’
Antoinette van der Graaf schudde haar hoofd.
‘Namen zeggen mij niets. Ik onthou ze ook nooit. Het gaat om mensen… hoe ze zijn, hoe ze leven, hoe ze denken… welk gevoel ze in hun lijf hebben.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Nog één vraag, dan brengen we je naar huis.’
Hij zuchtte diep.
‘Toen jij die bewuste avond op de Nassaukade Robbert zo zielig op die blauwe stoep van een portiek zag zitten… was er toen iemand in de buurt?’
‘Direct bij ons?’
‘Ja.’
Antoinette schudde haar hoofd.
‘Er was wel een man. Hij stond aan de overkant bij het water en keek in onze richting. Later is hij nog een stukje achter ons aan gelopen.’
‘Kun je hem beschrijven?’
Antoinette staarde wat dromerig voor zich uit. Het was alsof ze het beeld in haar herinnering terugriep.
‘Nee,’ sprak ze nadenkend. ‘Ik heb ook niet zo goed op die man gelet. Bovendien was het donker en de afstand was vrij groot. Ik weet alleen dat de jas die hij droeg, iets getailleerd was.’
Vledder klapte opgetogen een paar maal met zijn vlakke hand op het blad van zijn bureau.
‘Ik zei het je toch?’ riep hij enthousiast. ‘Het was Matthias van Heusden. Hij is een man die getailleerde jassen draagt.’
De Cock wreef met zijn hand in zijn nek.
‘Je hebt gelijk,’ sprak hij wat loom. ‘Matthias van Heusden droeg op die avond dat hij hier aan het bureau was, inderdaad een getailleerde jas.’
De ogen van de jonge rechercheur glinsterden.
‘Het klopt allemaal,’ riep hij opgewonden. ‘Matthias van Heusden joeg Robbert Achterberg het huis uit en ging hem na. Als Antoinette zich niet over hem had ontfermd, dan had hij hem die avond al vermoord.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Mogelijk.’
Vledder lachte.
‘Het is de ware toedracht,’ juichte hij. ‘Het wordt hoog tijd dat wij die Henri de Groeve dwingen om ons de verblijfplaats van Thérèse de la Fontaine te openbaren. Zij is de sleutel tot de oplossing.’
De Cock keek naar hem op.
‘En als Henri de Groeve zich niet laat dwingen?’
Vledder reageerde verrast.
‘Hij mag ons onderzoek toch niet dwarsbomen?’
De Cock negeerde de vraag. Hij strekte gebarend zijn rechterhand naar Vledder uit.
‘Voor mijn gemoedsrust,’ sprak hij met enige ironie, ‘zou jij nog eens napluizen hoe Evert-Jan de Groeve om het leven is gekomen.’
Vledder grijnsde breed.
‘Omwille van de ver-vloe-king, die op Thérèse de la Fontaine zou rusten?’
De Cock knikte.
‘En?’ vroeg hij bedaard.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Er is niets aan de hand. Het auto-ongeval waarvan Evert-Jan het slachtoffer werd, was helemaal niet vreemd of ongewoon. Er is ook geen sprake van misdrijf. Ik bedoel… misdrijf in de zin van het knoeien met vitale auto-onderdelen, zoals remmen en dergelijke. Evert-Jan werd op een voorrangskruising door een andere auto geschept en was op slag dood. Ook de bestuurder van de andere auto kwam om het leven. Toen men zijn bloed onderzocht, bleek daarin een alcoholpercentage van maar liefst 3,7 promille.’
De Cock floot tussen zijn tanden.
‘Dat zijn vijftien à zestien borrels.’
Vledder knikte.
‘Die vent was straal bezopen. Op verzoek van vader De Groeve is nog een nader onderzoek ingesteld. Het bleek dat er tussen de beide gedode mannen geen enkele relatie bestond.’
De jonge rechercheur keek naar De Cock. ‘Hoe is het nu met je gemoedsrust?’
De spottende toon ontging de grijze speurder niet.
‘Dus geen mysterie,’ stelde hij simpel.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Zoals ik al eerder zei… een auto-ongeval zoals er jaarlijks vele plaatsvinden.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.
Vledder nam de hoorn op en luisterde. Zijn gezicht werd bleek. Haastig maakte hij een paar aantekeningen. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Wie was dat?’
‘Maria de Gans.’
‘Wat wil ze?’
Vledder slikte.
‘De Beau is dood.’
17
Vledder manoeuvreerde de oude politiewagen met grote vaardigheid door het verkeer. Ondanks het late uur was het druk. De Amsterdamse binnenstad slaapt nooit.
Tot ongenoegen van De Cock negeerde de jonge rechercheur in de Wibautstraat tot tweemaal toe het rode licht. Toen Vledder op de Gooiseweg de snelheid van de wagen tot ruim boven de 120 kilometer bracht, legde de oude speurder kalmerend een hand op zijn schouder.
‘Denk aan mijn pensioen,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik heb er lang genoeg voor betaald.’
Vledder blikte opzij.
‘De stem van Maria de Gans klonk nogal paniekerig,’ reageerde hij verontschuldigend. ‘Ze leek helemaal in de war en wilde dat we zo snel mogelijk kwamen.’ De jonge rechercheur nam toch wat snelheid terug en De Cock zakte onderuit.
‘Dood is dood,’ bromde hij. ‘Daar kunnen jij en ik niets meer aan veranderen.’ Hij schoof zijn vilten hoedje wat naar voren. ‘Zelfs niet met onze onvolprezen EHBO-opleiding.’ Het klonk cynisch.
De reeks opeenvolgende stoplichten in Diemen werkte bijzonder vertragend. Vledder hamerde nerveus met zijn vuist op het stuur en vloekte. ‘Hebben die verdomde stoplichten ’s avonds nog wel zin?’ mopperde hij.
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Zolang… eh, zolang er ’s avonds nog mensen op de weg zitten zoals jij…’
Vledder blikte boos opzij, maar reageerde verder niet.
De Cock drukte zich weer wat omhoog.
‘Waar moeten we zijn?’
‘In Baarn.’
De grijze speurder trok zijn neus iets op.
‘Baarn… weet je dat wel zeker?’
Vledder knikte.
‘Afslag Baarn-Eembrugge.’