‘Kijk eens of je een naam kunt vinden.’
De jonge rechercheur schudde de gehele inhoud van de portefeuille in de zitting van een fauteuil en nam de bescheiden zorgvuldig door. ‘Ik heb hier een Carte d’Identité ten name van ene Charles Montagne, oud 28 jaar, van beroep boulanger, woonachtig in Lyon.’
‘Niet vervalst?’
Vledder tuitte zijn lippen.
‘Het document lijkt mij betrouwbaar. Ik zie geen knoeierijen. Ook de foto is goedgelijkend.’
‘De naam De Beau komt niet voor?’
‘Ik kan er niets van vinden.’
De Cock grinnikte.
‘Smalle Lowietje zal wel gelijk hebben… is De Beau toch een bijnaam.’ Hij gebaarde naar de portefeuille. ‘Geld?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Een paar honderd gulden en een bundeltje eurocheques.’ De jonge rechercheur wees naar de dode. ‘Zal ik de portefeuille weer bij hem steken? De Baarnse politie zal straks ook wel willen weten wie hij is.’
De Cock knikte.
‘Neem wel de gegevens van het legitimatiebewijs over.’
De jonge rechercheur maakte een paar aantekeningen, stak de bescheiden weer in de portefeuille en stopte die in de binnenzak van het slachtoffer terug. Hij keek even in het gezicht en draaide zich toen naar De Cock.
‘Weet je op wie hij precies lijkt… op Harold Buis.’
De oude rechercheur keek verwonderd op.
‘Wie is Harold Buis?’
‘Een collega. Je kent hem vast wel. Hij zat samen met mij op de recherchecursus. Vroeger was hij schietinstructeur. Nu is hij rechercheur bij de Vreemdelingendienst.’
Het gezicht van De Cock klaarde op.
‘Die met die snor. Hij zei altijd dat ik nooit van mijn leven zou leren schieten. Nu je het zegt… het kon een broer van hem zijn.’
Vledder wees naar de telefoon op een tafeltje bij de schouw.
‘Zullen we de politie in Baarn bellen? Ik dacht dat wij wel zijn uitgekeken.’
De Cock gebaarde afwerend.
‘Laten we daarmee nog even wachten… nemen we eerst een kop koffie.’ Hij liep op het slachtoffer toe en drukte de starende ogen dicht. Daarna sjokte hij achter Vledder aan, de kamer uit.
Het was donker in de gang. Verderop straalde vanonder een deur een streep licht. De rechercheurs liepen op het licht af en deden de deur open.
Maria de Gans leunde met beide armen op een keukentafel. Naast haar, met opgetrokken knieën, zat een jonge vrouw.
De mond van De Cock viel open. Met verbijstering onderging hij de uitstraling van haar schoonheid.
‘Thérèse de la Fontaine,’ stamelde hij, ‘er waren momenten dat ik twijfelde aan je bestaan.’
18
Maria de Gans stond op en schonk koffie. Vledder hielp haar met de suiker en de room.
De Cock pakte een stoel en ging naast Thérèse de la Fontaine aan de keukentafel zitten.
Van dichtbij zag hij dat sporen van verdriet haar mooie gezichtje hadden geteisterd.
‘Kon je niet slapen?’ vroeg hij vriendelijk. Ze schudde haar hoofd.
‘Het ging niet… ondanks de pillen. Ik heb een tijdje liggen woelen. Toen ben ik er maar uitgekomen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Verdriet kost tijd.’
Ze sloot even beide ogen.
‘Veel tijd… denk ik.’
De grijze speurder trok een droevig gezicht.
‘Heeft De Beau… je noemde hem De Beau?’
‘Ja.’
‘Heeft De Beau nog iets gezegd… voor hij stierf?’
Thérèse reikte naar haar koffie, maar trok haar trillende hand weer terug.
‘Ik hoorde buiten knallen. Kort daarna kwam De Beau met grote verschrikte ogen de kamer binnen. “Hij heeft op mij geschoten,” zei hij. Toen liet hij zich in de fauteuil zakken en zag ik bloed op zijn hemd.’
‘Heeft hij een naam genoemd?’
‘Nee.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘De Beau heeft hem wel gezien?’
Thérèse knikte.
‘Hij zei dat er plotseling vanachter een boom een man te voorschijn kwam en op hem schoot.’
De Cock zette even zijn tanden in zijn onderlip.
‘Heeft De Beau jou nog een beschrijving gegeven… een signalement?’
Ze zuchtte diep.
‘Zoveel tijd had hij niet. “Blijf bij mij, Thérèse,” zei hij steeds. “Blijf bij mij.”’ Er kwamen tranen in haar ogen. ‘Hij was altijd zo lief, zo zacht, zo begrijpend.’
De Cock liet haar even begaan. De grijze speurder begreep ten volle, dat hij haar omzichtig moest benaderen. Bij het oproepen van te sterke emoties kon hij het verdere verhoor wel vergeten.
‘Wist Matthias van Heusden dat jij verliefd was geworden op De Beau?’
‘Ik heb het hem nooit verteld.’
‘Waarom niet?’
Thérèse keek even in de richting van haar moeder.
‘Ik vertrouwde Matthias niet. Hij deed alles om in de gunst van Van Nettelhorst te blijven en Manfred duldde geen andere mannen in mijn nabijheid.’
‘Dat was contractueel vastgelegd?’
‘Ja.’
‘En daar was jij mee akkoord gegaan?’
Thérèse de la Fontaine trok haar schouders iets op.
‘Ik heb er niet veel in te vertellen gehad. Matthias heeft alles geregeld. Hij vond het grandioos, maar het was feitelijk een zotte overeenkomst, die hij had gesloten. Ik mocht niet meer meedoen aan schoonheidswedstrijden. Ik mocht niet meer naar feestjes. Manfred van Nettelhorst verwachtte van mij dat ik terstond een soort kloosterleven ging leiden. Zo af en toe moest ik mij aan hem laten zien en dan dronken wij samen een sherry. Dat was alles.’ Ze gebaarde wat nerveus. ‘En daarvoor kreeg ik dat huis aan de Keizersgracht en heel veel geld.’ Ze zweeg even en streek met de toppen van haar vingers langs haar voorhoofd. ‘Ik heb die clausule geen mannen in mijn nabijheid aanvankelijk niet zo serieus genomen… totdat… totdat ik bemerkte dat er vreemde dingen om mij heen gebeurden.’ Met grote glimmendbruine ogen keek ze naar De Cock op. ‘Het leek wel of ik was vervloekt. Mannen die toenadering tot mij zochten, kregen merkwaardige ongevallen. Er werden zelfs moordaanslagen op hen gepleegd.’
‘Zoals op Robbert Achterberg.’
‘Precies.’
De grijze speurder keek haar vragend aan.
‘Wie acht je daarvoor verantwoordelijk?’
Thérèse trok haar mond strak.
‘Van Nettelhorst.’
‘Heb je daarvoor bewijzen?’
Thérèse de la Fontaine ademde diep.
‘Bewijzen heb ik niet,’ sprak ze triest. ‘Maar het lijkt mij een logisch uitvloeisel van onze overeenkomst.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Hij kon jou toch straffen… beboeten, omdat jij je niet aan de clausule hield?’
Thérèse grinnikte vreugdeloos.
‘Je hebt er geen idee van hoe Manfred van Nettelhorst denkt. In zijn ogen ben ik een soort heiligenbeeld, dat men niet mag aanraken… niet mag ontheiligen.’
‘En daar hield hij toezicht op?’
Thérèse de la Fontaine knikte heftig.
‘Zeker, dat deed hij. En dat was voor hem niet moeilijk. Manfred van Nettelhorst is schatrijk. Hij doet wel eens wat vreemd, excentriek, maar hij heeft veel invloed en kan bijna iedereen naar zijn pijpen laten dansen. Er wordt zelfs gefluisterd dat hij hooggeplaatste politiemensen in zijn greep heeft.’
De Cock zweeg en liet het onderwerp rusten.
‘Waarom vluchtte je die bewuste nacht met je koffertje uit huis?’
‘Ik was bang.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Plotseling?’
Thérèse sloot even beide ogen.
‘Niet plotseling,’ sprak ze zacht. ‘Ik voelde al maanden een zekere dreiging om mij heen. Ik had al eerder het plan om weg te lopen, maar die nacht was opeens de maat vol. Ik hield het niet langer. Ik moest weg. Het kwam door dat telefoontje.’