Выбрать главу

‘Wie woont hier?’

De jonge diender tastte naar de borstzak van zijn uniformjasje en raadpleegde zijn notitieboek.

‘Ene Antoinette van der Graaf. Dat is althans de naam die de buurman een paar maal heeft gelezen op een brief die aan dit adres was gericht. Naar zijn mening woont ze hier alleen… zonder vriend of vriendin… nog maar kort, hoogstens een maand of vijf.’

‘Oud?’

‘Die Antoinette van der Graaf?’

‘Ja.’

‘Buurman schat haar op vijfentwintig jaar.’

De grijze speurder strekte zijn arm achter zich in de richting van de dode. ‘En wie is hij?’

De jonge diender trok zijn schouders op.

‘Buurman zegt dat hij hem niet kent. Hij heeft hem zelfs nog nooit gezien.’ Hij wees naar de wand, naar een peuterig dressoirtje met halfopen laden. ‘Ik heb hier nog niet rondgesnuffeld… naar namen en zo. Dat laat ik liever aan jullie over.’

De Cock schonk hem een matte glimlach.

‘Waar is je maat?’

‘Beneden in de wagen. Hij is niet zo erg op dode mensen gesteld.’

‘En jij?’

‘Ik heb ze liever dan de levenden.’

‘Waarom?’

‘Doden kun je met een gerust hart je rug toedraaien.’

De Cock keek hem aan, zijn hoofd een beetje schuin. Het viel hem de laatste tijd op, dat dienders al op jeugdige leeftijd blijk gaven van een wrang cynisme. Toch beviel de jonge gezagsdrager hem wel. Hij trok zijn mondhoeken omhoog.

‘Je zult dat risico moeten nemen. Met de doden kun je niet leven.’

De jonge diender wuifde nonchalant voor zich uit en stapte opzij toen dokter Den Koninghe de kamer binnenkwam. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard.

De Cock liep dreunend op de lijkschouwer toe en drukte hem hartelijk de hand.

‘Blij u te zien,’ sprak hij opgewekt.

Den Koninghe nam zijn oude garibaldihoed af.

‘Ik niet,’ gromde hij ontevreden. ‘Ik ben echt niet altijd zo blij als ik jou zie.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij draaide zich om en wees naar de dode.

‘Hebt u zoiets al eens meegemaakt?’

‘Wat bedoel je?’

‘Een lijk geketend aan de verwarming.’

De oude lijkschouwer schudde langzaam zijn hoofd. Hij trok zijn streepjespantalon aan de vouwen iets op en knielde bij de dode neer. Met de rug van zijn rechterhand voelde hij aan de wangen van de jongeman. Onderwijl gleed zijn linkerhand over de radiator. Daarna kwam hij weer omhoog. Zijn oude knieën kraakten.

‘Hij is dood,’ sprak hij zacht.

Het klonk bijzonder laconiek.

De Cock vroeg: ‘Hoe lang?’

Dokter Den Koninghe antwoordde niet direct. Hij nam zijn brilletje af, plukte de pochet uit de borstzak van zijn jacquet en wreef de glazen schoon. ‘De lichaamstemperatuur,’ sprak hij bedachtzaam, ‘is nog vrij hoog. De radiator in zijn rug straalt echter flink warmte uit. Dat beïnvloedt uiteraard de lichaamstemperatuur. De afkoeling verloopt dan niet zo snel.’ Hij zweeg even en tuitte zijn lippen. ‘Ik schat dat de dood van de jongeman zo’n twee à drie uur geleden is ingetreden.’ Hij zette zijn brilletje weer op zijn neus en plooide de witte pochet terug in de borstzak van zijn jacquet. Met een verholen blik keek hij naar de grijze speurder op. ‘Maar, amice… houd je niet te strak aan die tijden vast. Het kan best nog iets langer zijn… of korter.’

De Cock produceerde een milde glimlach. Hij kende de vaagheden in de uitspraken van de lijkschouwer.

‘Kunt u nog iets zeggen over de tijdsduur?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik bedoel, hoe lang schat u dat de jongeman al aan die verwarmingsbuizen is geketend?’

Den Koninghe boog zich naar de rechterhand van de dode en bekeek aandachtig de insnoeringen van de handboei.

‘Dat kan,’ concludeerde hij traag, voorzichtig formulerend, ‘al enkele dagen zijn.’ Hij kwam wat moeizaam overeind en draaide zich om. ‘De jongeman is echter goed verzorgd. Buiten die dodelijke schotwond lijkt mij zijn lichamelijke conditie uitstekend. Zijn pols is zelfs met een soort vet of zalf ingesmeerd.’ Er gleed een glimlach om zijn lippen. ‘Een blijk van barmhartigheid.’

De oude, wat excentrieke lijkschouwer zette zijn groenuitgeslagen garibaldihoed weer op zijn hoofd, wuifde tot afscheid en liep de kamer uit. Bij de deur draaide hij zich om.

‘De Cock… vanavond niet meer.’

Het klonk als een smeekbede.

De grijze speurder keek op zijn horloge. Het was bijna tien uur. Hij spreidde zijn beide armen.

‘Ik kan u niets beloven,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Misdaad kent geen tijd.’

Toen Den Koninghe zachtjes mopperend was verdwenen, stapte Bram van Wielingen de kleine kamer binnen. De fotograaf maakte een gehaaste indruk. Wild trok hij een stoel onder de tafel uit en plaatste daarop zijn aluminiumkoffer met attributen. Achter hem sjokte Ben Kreuger, de dactyloscoop.

Van Wielingen knipte zijn koffer open en monteerde een flitslicht op zijn Hasselblad. Driftig liep hij daarmee op De Cock toe.

‘Heb je nog bijzondere wensen?’

De grijze speurder knikte.

‘Naast de gebruikelijke totaalfoto’s, wil ik nog detailopnamen van de hand met de handboeien, die krans van bloedspatten op de radiator en…’ Voor De Cock zijn zin kon afmaken, flitste Van Wielingen in het dode gezicht. De grijze speurder vatte de fotograaf bij zijn arm. ‘… en die half opengetrokken laden van het dressoir… versta je me?’

Van Wielingen knikte.

‘Ik wil graag zo gauw mogelijk weer naar huis.’

‘Waarom?’

‘Mijn vrouw en ik zijn vandaag zevenentwintig jaar getrouwd.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘En dat vieren jullie?’

De fotograaf knikte heftig. ‘Ieder jaar.’

Terwijl het flitslicht van de Hasselblad opnieuw fel oplichtte, krabde De Cock zich wat verlegen achter in zijn nek. Hij had altijd de grootste moeite om zich de dag van zijn huwelijk te herinneren. Het bezorgde hem jaarlijks een pijnlijke confrontatie met zijn eega, die hun trouwdag nooit vergat.

Vledder stootte hem van terzijde aan. Met trillende hand wees de jonge rechercheur naar het stel handboeien waarmee de dode was geketend.

‘Die zijn van ons,’ riep hij geschokt.

De grijze speurder reageerde verward.

‘Wat is van ons?’

‘Die handboeien. Ik heb er net zo’n paar… door de dienst verstrekt.’

‘Weet je dat zeker. Ik… eh, ik gebruik die dingen zelf nooit.’

De jonge rechercheur trok een stel handboeien tussen zijn broekriem uit.

‘Kijk maar… precies dezelfde. Ik wed dat het sleuteltje van mijn handboeien op dat stel past.’

De Cock wreef over zijn kin. Zijn op hol geslagen hersenen probeerden het fenomeen te doorgronden.

Het lukte niet.

‘Wacht tot Bram van Wielingen klaar is met zijn foto’s,’ sprak hij zacht. ‘En laat Kreuger de handboeien eerst op vingerafdrukken onderzoeken.’

‘En dan?’

De Cock maakte een berustend gebaar.

‘Dan maak je ze los. Mocht blijken dat deze handboeien exclusief aan de politie worden geleverd, dan staat ons nog wat te wachten.’

‘Hoezo?’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

‘Ik zie al vette koppen in de krant: POLITIE BETROKKEN BIJ MOORD?’

Vledder keek hem ongelovig aan.

‘Alleen door die handboeien?’

De grijze speurder negeerde de vraag. Hij verkeerde niet in de stemming om exact uit te leggen waarom hij bij dergelijke zaken weinig vertrouwen had in een objectieve voorlichting.

Langzaam slenterde hij van Vledder weg naar de jonge diender in de deuropening.

‘Je kunt wel weer teruggaan naar de Warmoesstraat,’ sprak hij vriendelijk. ‘Uiteraard met dank voor de bewezen diensten. En vraag aan de wachtcommandant of hij een stukje in het rapport zet, compleet met de naam van de buurman die het lijk ontdekte.’