‘Wat voor een telefoontje?’
‘Van De Beau.’
‘Was dat zo schokkend?’
Thérèse de la Fontaine liet haar hoofd iets zakken.
‘Een paar dagen daarvoor had ik op de Keizersgracht bezoek gehad van een jonge vrouw. Ze wilde mij haar naam niet noemen, maar ze vertelde mij dat Robbert nu bij haar in huis was en dat ze van plan was om hem te houden… al zou ze hem daarvoor met handboeien aan de verwarming moeten ketenen.’
Thérèse zuchtte met gesloten ogen.
‘De Beau liet de bel van de telefoon die nacht net zo lang overgaan tot ik wakker werd en vertelde mij toen dat de zuster van Marius door de rechercheur van het bureau Warmoesstraat was gearresteerd voor de moord op een jongen… die ze met handboeien aan de buizen van de verwarming had vastgezet.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Toen was voor jou de maat vol.’
Thérèse sloeg haar beide handen voor haar gezicht.
‘Ik werd plotseling bevangen door een panische angst. Ik moest weg. Ik wilde geen moment langer in dat ellendige huis blijven… dat huis dat mij alleen maar verdriet had gebracht. Ik heb toen mijn koffertje gepakt en ben hals over kop de deur uitgerend.’
‘Naar Henri de Groeve?’
‘Hem vertrouwde ik. Diezelfde nacht nog bracht hij mij naar dit huis in Baarn.’
De Cock keek haar strak aan.
‘Je wist,’ sprak hij traag, ‘dat Robbert omwille van jou om het leven was gebracht?’
‘Ja.’
‘En je wist ook dat ik de verkeerde had gearresteerd?’
‘Ja.’
‘Het was niet de zuster van Marius?’
Thérèse de la Fontaine schudde langzaam haar hoofd.
‘De dader was Matthias van Heusden.’
Vledder ranselde de Volkswagen door de nacht. Zijn gezicht zag bleek en zijn ogen waren roodomrand. Gebrek aan slaap deed zich gelden.
Met zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus geschoven, zat De Cock naast hem. Hij had de Baarnse politie gewaarschuwd, opgevangen en begeleid. Ook had hij met veel omhaal van woorden het hoe en waarom van zijn aanwezigheid in de villa verklaard. Met enig overwicht en tact had hij weten te bewerkstelligen dat Maria de Gans met haar bedroefde dochter naar Amsterdam kon vertrekken en was uit piëteit blijven wachten tot de broeders van een ambulancewagen het lijk van De Beau van de kamer droegen. Daarna had hij afscheid genomen en was met Vledder uit Baarn vertrokken.
Hij vroeg zich af of hij zich schuldig zou moeten voelen aan de dood van De Beau, maar drong die gedachte onmiddellijk terug. Hij wist nog maar sinds kort van het bestaan van de jongeman en van zijn verhouding met Thérèse de la Fontaine was hij totaal onkundig.
De vraag die hem sterk bezighield, was: Hoe ontmaskerde hij de moordenaar? Hoe maakte hij een einde aan de verschrikkingen waaraan alle minnaars van Thérèse bloot stonden? Hij zuchtte diep. Toch was er iets vreemds aan de affaire. In feite kon men Robbert Achterberg geen minnaar van Thérèse noemen… zoals De Beau. Toch had de moordenaar zich veel moeite getroost om ook de jonge fotograaf om het leven te brengen.
Vledder verbrak zijn overpeinzingen.
‘Wanneer arresteren we Matthias van Heusden?’
De Cock blikte opzij.
‘Waarom zouden we hem arresteren?’
De jonge rechercheur reageerde verrast.
‘Je hebt gehoord wat Thérèse de la Fontaine zei. Ze was ervan overtuigd dat hij Robbert Achterberg om zeep hielp. Op de avond van de moord was hij niet thuis. Bovendien was hij in het bezit van een zware revolver.’
De Cock schoof zijn hoedje iets terug.
‘Was hij ook de man die op De Beau schoot?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Wie weet?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Het was Matthias niet,’ sprak hij stug.
Vledder vroeg wat onzeker, ‘Hoe weet je dat?’
De Cock draaide zich half naar hem toe.
‘De Beau is enige tijd met Marius, als bodyguard van Thérèse, bij Matthias van Heusden te gast geweest. Hij kende hem heel goed. Als Matthias van Heusden de aanslag had gepleegd, dan had De Beau bij zijn binnenkomst in de kamer geroepen: “Matthias heeft op mij geschoten.” Maar De Beau noemde geen naam… hij kende zijn moordenaar niet.’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘En jij gaat ervan uit dat De Beau en Robbert Achterberg door één en dezelfde man zijn vermoord?’
‘Absoluut.’
De jonge rechercheur reageerde verschrikt.
‘Maar De Cock,’ riep hij ontdaan, ‘dan zijn we nu nog net zo ver als toen we begonnen.’
De grijze speurder blikte even naar hem op. Toen liet hij zich onderuit glijden.
‘Bel straks Harold Buis.’
De Cock slenterde over het Damrak. Na het Baarnse avontuur was hij moe in bed gekropen en had ook zonder goede-nachtrust-thee uitstekend geslapen.
Het was koopavond. Hij keek op zijn horloge. Hij moest voortmaken. Hij had nog drie kwartier. Om acht uur kwam Harold Buis en hij wist nog steeds niet wat hij als sinterklaasgeschenk voor zijn vrouw zou kopen. Zijn gedachten gingen uit naar een kan, een soort sierkan, ter vervanging van de zilveren sierkan van anderhalf miljoen, die zo triest aan haar neus voorbijging.
Hij grinnikte voor zich uit. Een surprise van anderhalf miljoen. Vreemd genoeg voelde hij zich tevreden, dat hij niet in staat was om zo’n kostbaar cadeau voor haar te kopen. Rijke mensen, zo was zijn ervaring, waren vaak niet gelukkig. Neem nou zo’n man als Manfred van Nettelhorst. Nijver collectioneur van onbezoedelde schoonheid. Bereid tot moord? Wat had het voor zin om een jonge beeldschone vrouw zodanig aan banden te leggen, dat het haar vrijwel onmogelijk werd om normaal te leven? Alleen om haar zo nu en dan even te zien… een sherry met haar te drinken? Was dat een moord waard? Twee moorden?
Het sinterklaasgeschenk gleed uit zijn gedachten. Toen hij weer op zijn horloge keek, was het bijna acht uur. In draf sjokte hij naar de Warmoesstraat.
Harold Buis drukte hem de hand. De Cock keek met verwondering naar hem op. De gelijkenis was inderdaad frappant: dezelfde lengte, hetzelfde postuur, dezelfde snor, dezelfde haardracht.
De grijze speurder grinnikte.
‘Ik zou bijna geloven dat De Beau is opgestaan.’
Harold Buis glimlachte.
‘Je bedoelt Charles Montagne?’
De Cock reageerde verrast.
‘Ken je hem?’
Harold Buis knikte nadrukkelijk.
‘Een Fransman… is al een paar jaar hier. Hij komt om de zoveel tijd bij de Vreemdelingendienst om verlenging van zijn verblijfsvergunning. Dan roepen ze bij ons altijd: “Harold, daar heb je je broer weer.”’
‘De Beau is dood.’
‘Dood?’
De Cock gebaarde wat vaag.
‘Iemand vuurde gisterenavond drie kogels op hem af. Daar kon hij niet tegen. Hij stierf een paar minuten later in de armen van zijn geliefde.’
Harold Buis keek hem wat bedrukt aan.
‘En wat moet ik?’
‘Hem vervangen.’
Harold Buis grijnsde onder zijn snor.
‘Ik blijf liever nog wat leven.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat is ook de bedoeling… dat je leeft.’
19
Het was stil op de gracht, kil en winderig. Huiverend in zijn dunne regenjas stond De Cock op de hoek van de Hartenstraat en wachtte tot de klok van de Westertoren tien uur sloeg. Dat was het sein.
Een dertig meter van hem vandaan, aan de wallenkant tussen de bomen, stonden twee wagens van de recherche. De Cock had ze die middag daar al neer laten zetten toen er even een parkeerplaatsje vrij kwam.
In een van de wagens zaten Dick Vledder en Fred Prins.
De grijze speurder hoopte die twee jonge rechercheurs niet nodig te hebben, maar wilde, zoveel als doenlijk, risico’s vermijden.
In de andere wagen, precies tegenover de ingang van perceel 1316, zat de knappe Harold Buis. Om de suggestie zo beeldend mogelijk te maken, had De Cock uit Baarn de mantel laten komen, die De Beau droeg op het moment dat hij in de Prinses Marielaan door kogels werd getroffen. De gevoelsbezwaren, die Harold aanvankelijk tegen het dragen van de mantel opperde, had De Cock weggewuifd, maar hij had hem wel aangeraden om onder die mantel een kogelvrij vest te dragen.