‘De vraag die mij van het begin af aan sterk bezighield, was… hoe wist de moordenaar waar Robbert was… hoe kende hij zijn verblijfplaats? Je moet daarbij bedenken dat Antoinette van der Graaf haar Robbert zo eng bewaakte, dat hij zelf geen gelegenheid had zijn verblijfplaats aan iemand te openbaren. Het is zelfs de vraag of Robbert Achterberg zelf ooit heeft geweten waar hij zich precies bevond.’
De Cock pakte zijn glas en nam een slok van zijn cognac.
‘De enige die Robberts verblijfplaats kende, was Antoinette, maar van haar onschuld was ik al spoedig overtuigd. Ze was lief, zorgzaam en hield op een moederlijke manier van die bedreigde jongen, die ze van de straat had opgepikt. Er bestond een mogelijkheid dat óf Thérèse óf Matthias Antoinette was gevolgd, toen ze uit nieuwsgierigheid een bezoek aan de Keizersgracht had gebracht. Met deze mogelijkheid heb ik terdege rekening gehouden en daarom bleef ook Matthias van Heusden als mogelijke dader mijn gedachten beheersen.
‘Er bestond ook nog de mogelijkheid dat de moordenaar Robbert was gevolgd, toen de jongeman in paniek uit zijn kamer vluchtte. Dat kon Matthias zijn geweest. Maar dat leek mij niet aannemelijk. Matthias had erin toegestemd om Robbert in huis te nemen. Als hij hem in paniek had gebracht, dan had Robbert geweten wie er achter hem aanzat. Maar in de gesprekken die Robbert met Antoinette voerde, was de naam Matthias nooit gevallen. Bovendien klonk het verhaal dat Matthias mij over de avond van de vlucht gaf, vrij geloofwaardig.
‘De vraag die centraal stond, was: Waardoor raakte Robbert in paniek en hoe kende de moordenaar het tijdstip waarop het gebeurde? Met andere woorden: Hoe wist de moordenaar wanneer Robbert de straat op zou vluchten? Het antwoord dat ik vond, luidde: als hij die paniek zelf bij Robbert had opgewekt. Maar kon dat… had de moordenaar daartoe de middelen?’
Vledder reageerde blij.
‘Daarom wilde jij weten of Robbert Achterberg in zijn kamer telefoon had?’
De Cock knikte.
‘En dat niet alleen. Ik wilde de kamer zien. Ik wilde kijken of er sporen waren van een worsteling of iets dergelijks. De kamer was heel ordelijk. Het laken en de dekens van het bed waren op de gebruikelijke wijze teruggeslagen. Niets bijzonders. Dat sterkte mij in het idee dat de paniek van buitenaf was veroorzaakt. En dat kon middels de telefoon. Daarom wilde ik weten of Robbert rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van anderen, van buitenaf telefonisch was te bereiken… uitgaande van de gedachte dat de moordenaar niet het risico wilde nemen dat zijn gesprek door anderen zou kunnen worden afgeluisterd.’
Vledder zuchtte.
‘Robberts kamer had een eigen nummer.’
De Cock staarde even voor zich uit.
‘Henri de Groeve heeft mij de toedracht verteld. Hij had al eerder gepoogd om Robbert om te brengen. Die avond, terwijl hij de kamer van Robbert met zijn telescoop in het oog hield, belde hij hem op. Hij zei dat hij een goede vriend van Thérèse was en raadde Robbert aan om binnen een minuut het huis te verlaten, omdat hij anders zou worden vermoord.
‘Toen hij zag dat Robbert inderdaad reageerde zoals hij had verwacht, pakte hij zijn revolver en ging de jongeman achterna. Al op de gracht schoot hij op hem, maar miste. Daarna bleef hij hem volgen en dreef hem, zo nu en dan schietend, in paniek voor zich uit.
‘Henri de Groeve zou hem zeker die avond al hebben omgebracht, als op de Nassaukade Antoinette niet tussenbeide was gekomen. In haar nabijheid durfde De Groeve niets te ondernemen, maar hij bleef het tweetal volgen en zag uiteindelijk waar Antoinette Robbert bracht. Dagen heeft hij in de buurt van de Van Beuningenstraat rondgezworven, tot hij precies wist op welke tijdstippen Antoinette haar woning verliet en Robbert alleen achterbleef.’
Fred Prins schudde zijn hoofd.
‘Een maniak.’ Hij keek De Cock met bewondering aan. ‘Toch vind ik dat je alles knap hebt uitgedacht en mijn opmerking over die emoties moet je maar vergeten. Ik begrijp nu dat die man ontmaskerd moest worden… wie weet hoeveel moorden hij anders nog had gepleegd.’
De Cock pakte zijn glas en hief het omhoog.
‘Op de dode minnaars,’ toostte hij.
Het klonk macaber.
Mevrouw De Cock keek haar man afkeurend aan.
‘Men toost op het leven,’ sprak ze bestraffend, ‘niet op de dood.’ Daarna stond ze op en liep naar de keuken. Na enkele minuten kwam ze terug met schalen vol lekkernijen. Toen ze die voor haar gasten had neergezet, keek ze De Cock vragend aan. ‘Die Thérèse de la Fontaine… blijft die in het vervolg bij haar moeder?’
De oude speurder schonk haar een matte glimlach.
‘Het lijkt mij voor haar niet zo verstandig,’ sprak hij triest. ‘Maar het heeft er alle schijn van. Thérèse wil onder geen voorwaarde terug naar de Keizersgracht en als Manfred van Nettelhorst haar affaire met De Beau verneemt, dan zal hij haar, als bezoedelde schoonheid, niet meer willen bezitten. Ik heb overigens de Fraudedienst op zijn praktijken attent gemaakt.’
Vledder trok zijn neus op.
‘Ik mag hem niet. Ik vind hem een louche vent. De commissaris moet zich betere vrienden zoeken.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Het lijkt mij een goed idee dat jij hem dat eens persoonlijk vertelt. Ik word het beu om steeds weer van zijn kamer te worden gestuurd.’
Harold Buis wendde zich tot De Cock.
‘Ik heb even zitten denken… toen jij na de moord op mijn evenbeeld in Baarn hoorde dat De Beau een verhouding had met die Thérèse de la Fontaine, wist jij natuurlijk direct wie de dader was.’
De grijze speurder knikte.
‘Het was eens te meer een aanwijzing in welke richting ik de moordenaar moest zoeken. Noch Matthias van Heusden, noch Manfred van Nettelhorst wist waar Thérèse de la Fontaine was ondergebracht. ‘Toen Henri de Groeve in Baarn een bezoek aan de villa zou brengen, zag hij door het raam tot zijn schrik een man in de omgeving van Thérèse. Hij trok zich onmiddellijk terug, maar zijn besluit stond vast. Die man moest dood.’
‘Een vreemde vogel.’
De Cock staarde even voor zich uit.
‘Als ik eerder van die verhouding tussen Thérèse en De Beau had geweten, dan had ik die moord mogelijk kunnen voorkomen. Ik had dan De Beau in vertrouwen genomen, hem verteld aan welke gevaren hij bloot stond en hem daarna als lokaas en schietschijf voor Henri de Groeve gebruikt.’
Harold Buis keek hem wat beteuterd aan.
‘Dan had ik niet in dit boek gestaan.’
De Cock knipoogde.
‘En zo is het.’
Het gesprek werd algemener. De affaire van de dode minnaars schoof wat naar de achtergrond. De Cock kwam uit zijn fauteuil omhoog en schonk nog eens in. Zo nu en dan klonk weer een vrolijke lach.
Vledder kwam naast hem staan.
‘We moeten op de Keizersgracht die koffer van Robbert nog onder zijn bed vandaan halen.’
De grijze speurder keek naar hem op. ‘Die… eh, die koffer is er niet meer.’
‘Wat?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Bij de begrafenis van Robbert Achterberg sprak ik nog even met zijn moeder. Een lieve vrouw. Het bleek mij algauw dat ze van het bestaan van de koffer niets wist. Bovendien maakte ik uit ons gesprek op dat moeder Achterberg in goede doen verkeert. Ze beschikt over ruime financiële middelen.’
‘En?’
De oude rechercheur maakte een wat verlegen gebaartje.
‘Toen heb ik die koffer met geld maar heel stilletjes naar de Van Beuningenstraat gebracht.’
‘Naar Antoinette?’
‘Ja.’
Vledder keek hem met secondenlange verbazing aan. Toen gleed een glimlach over zijn jong gezicht. Aanhoudend schudde hij zijn hoofd. ‘Het is onder mannen niet zo gebruikelijk om zoiets te zeggen… maar soms, De Cock, in schaarse momenten… hou ik van je.’