Выбрать главу

‘Het komt in orde.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

‘Hoe heet je?’

‘Jaap… Jaap Alberts.’

De grijze speurder glimlachte.

‘We komen elkaar nog wel eens tegen. Ik vind dat ze van jou in de toekomst maar een rechercheur moeten maken.’

De jonge diender vertrok glunderend. Terwijl De Cock hem nakeek, duwde Van Wielingen hem in de deuropening opzij.

‘Ik ben klaar. Morgen heb je de plaatjes op je bureau. In de middag. Is dat vroeg genoeg?’

De Cock knikte.

‘Doe de groeten aan je vrouw.’

Hij draaide zich om. Het dressoirtje, zag hij, was inmiddels grijs van de aluminiumpoeder, die Ben Kreuger, op zoek naar vingerafdrukken, erop had gekwast. Hij liep op de dactyloscoop toe.

‘Kijk eerst even of er vingerafdrukken op die handboeien staan. Dan kunnen we die jongeman losmaken en laten afvoeren.’

Ben Kreuger sjokte gewillig achter hem aan en boog zich over de handboeien. Na een korte inspectie schudde hij zijn hoofd.

‘Daar haal je niets af,’ sprak hij spijtig. ‘Dat ding zit vol vet.’

De Cock trok gelaten zijn schouders op.

‘Jammer. Heb je verder nog wat gevonden?’

Ben Kreuger gebaarde om zich heen.

‘Een paar mooie greepjes. Zo ik even gauw heb gezien… van verschillende personen.’ Hij staarde naar de dode. ‘Als je het goedvindt, dan wilde ik graag nu zijn vingerafdrukken nemen. Ik bedoel, voor je hem laat afvoeren. Begrijp je, dan hoef ik morgenvroeg niet naar het sectielokaal.’

De Cock knikte begrijpend en beduidde Vledder dat hij zijn gang kon gaan.

De jonge rechercheur had gelijk. Het sleuteltje van zijn door de dienst verstrekte handboeien paste. In luttele seconden had hij de boeien van de pols en de verwarmingsbuizen losgemaakt.

Samen met Ben Kreuger trok hij het lijk van de jongeman een ruime meter van de radiator vandaan.

De dactyloscoop knielde bij de dode neer en voelde aan de vingers. Hij keek blij op. ‘Nog niet verstijfd,’ riep hij opgelucht. ‘Dat werkt een stuk makkelijker.’

Met een kleine rubber roller smeerde hij de vingers en duimen van de dode in met inkt. Daarna deed hij langwerpige kaartjes in een halfronde metalen houder en nam voorzichtig draaiend de afdrukken over. Het ging allemaal heel snel en met grote routine.

Toen Ben Kreuger klaar was, wenkte De Cock de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze legden de brancard naast de jongeman en tilden hem op het canvas.

Voordat de broeders een laken over het hoofd drapeerden, keek De Cock nog even in het gezicht van de dode. Wanneer hij die afschuwelijke kogelwond tussen de ogen even wegdacht, zag hij een knap, wat week, bijna vrouwelijk gelaat.

De broeders sjorden de riemen vast. Zachtjes wiegend droegen ze het lijk de kamer uit.

Ben Kreuger klapte zijn koffertje dicht en nam afscheid.

‘Zo gauw ik iets heb kunnen thuisbrengen, hoor je van me.’

De Cock wuifde hem na.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Wat doen wij verder?’

‘Wachten.’

‘Wachten?’

De Cock knikte.

‘Doe de deuren maar dicht. Kijk eens of je wat in het dressoirtje kunt vinden… namen, adressen. En ga eens op zoek naar de kogel, die tegen de radiator is geketst.’

‘Die door die jongen zijn hersens is gegaan?’

‘Precies. Hij zal hier wel ergens liggen.’

Terwijl Vledder de opengetrokken laatjes van het dressoir doorzocht, pakte De Cock de stoel die Van Wielingen had gebruikt en ging erop zitten. Achterover leunend liet hij zijn blik door het kamertje dwalen.

Boven de radiator waaraan de jongeman was geketend, bevond zich een raam met een vensterbank vol planten. De oude rechercheur begreep er niets van. Om aandacht te trekken had de jongeman toch eenvoudig een bloempot door het raam kunnen gooien. Hij had dan naar buiten kunnen roepen om hulp.

Vledder liep vanaf het dressoirtje op hem toe.

‘Geen papieren. Zelfs geen ziekenfondskaart of iets dergelijks. Alleen een paar brieven aan ene Antoinette van der Graaf. Maar verder niets.’

De grijze speurder maakte een hulpeloos gebaar.

‘Niets aan te doen,’ verzuchtte hij. ‘Ga maar eens kijken naar dat projectiel.’

Op zijn knieën zocht Vledder op het schamele tapijt. Al na enkele seconden kwam hij van de vloer omhoog. Voorzichtig, tussen duim en wijsvinger, hield hij een afgeplatte kogel.

‘Is dat ’m?’

De Cock nam de kogel over en bekeek hem aandachtig.

‘Heb je de vindplaats gemerkt?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Vanaf de radiator moet hij naar links zijn weggesprongen.’

De Cock gaf de kogel terug.

‘Berg hem goed op. Nu nog even het wapen vinden waarmee deze kogel is afgevuurd… en we hebben de zaak rond.’

Het klonk spottend. Na enige ogenblikken keek hij naar Vledder op.

‘Niets in dat dressoirtje?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Wat serviesgoed, wat bijeengegaard bestek, ongeregeld glaswerk en een berg kapotte panty’s. Geen papieren. Buiten de brieven dan, die ik je al noemde.’

‘Geen bescheiden van of over de jongeman?’

‘Nee.’

De Cock kwam van zijn stoel overeind en keek op zijn horloge. ‘Ze zijn nog niet zo lang weg. Het lijkt mij het beste dat je zo snel mogelijk achter de ambulancewagen aan gaat. Misschien heeft die jongeman zelf bescheiden bij zich. Ik heb daar, eerlijk gezegd, niet zo op gelet. En ik zou vanavond op z’n minst willen weten wie het slachtoffer is.’

Vledder knikte begrijpend.

‘En dan?’

‘Ga je terug naar de Kit.’

‘En jij?’

De Cock grijnsde.

‘Dat zei ik toch… wachten.’

Toen de jonge rechercheur vertrokken was, ging De Cock weer zitten. Er was iets vreemds aan deze zaak, vond hij. Er waren een paar details die hem niet bevielen… dissonanten in de duistere toonzetting van een moord.

Plotseling ging de deur van de kamer open. In de deuropening stond een jonge vrouw. De Cock schatte haar op rond de vijfentwintig. Ze droeg een lang paars jack van grove wol op een wijde witte broek in rode laarzen.

Verward keek ze rond.

‘Wat… wat… wat doet u hier?’ Haar stem sloeg over. ‘Wie bent u?’ Ineens fixeerde haar blik de radiator.

‘Waar is Robbert?’

De Cock stond op en liep op haar toe.

‘Dat zijn drie vragen,’ sprak hij kalm. ‘Voor ik ze naar waarheid beantwoord, heb ik één vraag… wie bent u?’

‘Ik?’

‘Ja.’

‘Antoinette van der Graaf.’

3

Na een korte aarzeling stapte De Cock de kleine verhoorkamer binnen en nam aan het tafeltje tegenover haar plaats.

‘Ik wil met u praten,’ opende hij vriendelijk.

Ze kwam half van haar stoel overeind en keek hem woedend aan. Haar ogen vonkten. Wild beukte ze met beide vuisten op het tafelblad.

‘Je hebt mij laten insluiten,’ brulde ze ontzet. ‘Beneden, in zo’n vieze gore cel. De lucht is bedorven en het stinkt er naar zweet.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Ik weet,’ sprak hij gelaten, ‘dat de celruimten van bureau Warmoesstraat niet uitblinken door gezelligheid en comfort.’

Antoinette van der Graaf schudde fel haar hoofd.

‘Je mag mij niet vasthouden. Ik heb niets gedaan. Je hebt geen recht om mij op te sluiten.’

De Cock knikte bedaard.

‘Dat recht heb ik wel. De wet geeft mij de mogelijkheid om u van uw vrijheid te beroven.’ Hij hield zijn hoofd een beetje schuin.

‘Het recht om iemand zijn vrijheid te ontnemen, hebt u niet. Daarom bent u hier in dit bureau en heb ik beneden een cel voor u gereserveerd.’