Antoinette van der Graaf klemde haar lippen opeen.
‘Ik wil hier niet blijven.’
‘Dat begrijp ik.’
Ze snoof verachtelijk.
‘Jij begrijpt niets… helemaal niets.’ Ze stond nog steeds half overeind. Iets gebogen. Haar beide handen steunden op de tafel. Het was een houding van woede en agressie. ‘Wat hebben jullie met Robbert gedaan?’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken. Ondanks zijn belofte om haar drie vragen te zullen beantwoorden, had hij dat niet gedaan. Hij had zichzelf en Vledder gepresenteerd als rechercheurs van politie. Meer niet. Over de ware reden van hun aanwezigheid en het lot van de jongeman had hij met geen woord gerept. Bewust.
‘Wat hebben jullie met Robbert gedaan?’
Ze schreeuwde met een scheef vertrokken mond.
De Cock keek naar haar op. Al enkele uren woelde in hem de vraag in hoeverre deze jonge vrouw bij de afschuwelijke moord was betrokken.
‘Heb je hem ook in zo’n cel gestopt?’
In haar woorden trilde sarcasme.
De Cock schudde traag zijn hoofd.
‘Robbert is dood,’ zei hij strak.
Antoinette van der Graaf slikte. Haar ogen werden groot, wild en angstig tegelijk.
‘Dood?’ herhaalde ze niet-begrijpend.
De Cock knikte.
‘Iemand was zo onvriendelijk om hem een kogel door zijn hersenen te jagen.’ Hij zweeg even. ‘Terwijl…’ ging hij verder, ‘terwijl de jongeman geen enkele kans had om te ontkomen, omdat iemand hem met handboeien aan de verwarmingsbuizen had geketend.’
‘Je liegt.’
Haar stem snerpte door het verhoorkamertje.
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Heeft het zin,’ vroeg hij onbewogen, ‘om over de dood te liegen?’
Antoinette van der Graaf keek hem ongelovig aan. Secondenlang. Het was de tijd die verstreek voordat de gruwelijke waarheid tot haar doordrong. Toen zakte ze gebroken op haar stoel terug en verborg haar gezicht in haar beide handen.
‘O God,’ snikte ze. ‘O God, o God. O lieve God, asjeblieft, help me.’
Hoewel de grijze speurder zijn woorden zorgvuldig had gekozen, deed haar verdriet, haar plotselinge weerloosheid, hem pijn. Een milde golf van medelijden overmande hem. Langzaam strekte hij zijn rechterhand naar haar uit en liet die op de kruin van haar hoofd rusten.
‘Laten we hopen dat Hij naar je luistert,’ sprak hij zacht en bemoedigend. ‘Maar soms… soms heeft Hij het zo druk… zo ontstellend druk.’
Haar lichaam schokte.
De Cock overwoog een glas water voor haar te halen, maar bedacht dat hij beter in haar nabijheid kon blijven.
Toen het schokken van haar lichaam na een paar minuten iets minder werd, nam hij zijn hand van haar hoofd.
‘Kende je die Robbert al lang?’ vroeg hij vriendelijk.
Ze keek afwezig naar hem op. Het leek alsof zijn vraag haar niet had bereikt. Met de rug van haar hand wreef ze de tranen uit haar beide ogen en verveegde haar make-up.
‘Kende je hem al lang?’ herhaalde De Cock.
‘Nee.’
‘Hoe lang?’
‘Een paar dagen.’
‘Kort.’
‘Nogal.’
‘Hoe heb je hem leren kennen?’
‘Ik pikte hem op van de straat.’
‘Is dat je gewoonte?’
‘Wat?’
‘Om mannen van de straat op te pikken?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Zo’n type ben ik niet. Integendeel, ik ben nogal eenzelvig.’
‘Toch pikte je hem op?’
Antoinette van der Graaf knikte rustig. De snelle reeks vragen die de oude rechercheur haar stelde, bracht iets van haar zelfvertrouwen terug.
‘Hij zat daar zo zielig.’
‘Waar?’
‘Op de Nassaukade, op de blauwe stoep van een portiek. Ik kwam er langs. Ik werk voor een uitzendbureau. Interieurverzorgster… zo heet dat tegenwoordig. Op weg naar huis kom ik over de Nassaukade… vanaf het Frederik Hendrikplantsoen… dat stukje tegenover de Rotterdammerbrug. Ik dacht dat hij ziek was… of dronken. Ik bleef voor hem staan. Even maar. Meer uit nieuwsgierigheid. Maar toen hij naar mij opkeek, zag ik dat hij had gehuild.’
‘En dat maakte je week?’
Antoinette van der Graaf reageerde ineens fel.
‘Is dat zo gek?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nee, nee,’ reageerde hij haastig. ‘Zeker niet. Dat is gewoon menselijk.’
Ze gebaarde voor zich uit.
‘Ik vroeg hem of hij dacht daar op die stoep te blijven overnachten. Zie je, het was al over half elf. Bitter koud. En hij zat daar maar gewoon in zijn colbertje.’
Ze staarde voor zich uit alsof het beeld opnieuw bij haar opkwam.
‘Hij kwam overeind en zei dat hij niet wist waar hij de nacht zou moeten doorbrengen.’ Ze zwaaide plotseling geïrriteerd. ‘Ik weet dat het bezopen klinkt… maar ik nam hem mee… naar huis. Ik heb hem verzorgd, vertroeteld… en hij heeft bij mij geslapen.’ Ze blikte in het gezicht van De Cock en monsterde zijn expressie.
‘Vreemd hè… idioot, slecht, zondig?’ In haar houding groeide weer het verzet.
De grijze speurder trok zijn schouders op.
‘Ik weet niet,’ sprak hij bedachtzaam, ‘met welke normen jouw ouders je hebben grootgebracht.’ Hij spreidde zijn beide armen. ‘Maar als jij die avond deed wat jouw hartje ingaf… dan is het toch goed?’
Antoinette van der Graaf liet haar hoofd iets zakken.
‘Hij was zo onhandig,’ sprak ze zacht, bijna fluisterend, ‘zo angstig ook en hulpeloos, dat ik van binnen voelde dat ik voor hem moest zorgen… als voor een kind.’
Met een paar gave sterke tanden beet ze op haar onderlip. ‘Ik heb zelf een harde jeugd gehad… veel narigheid, moeilijkheden, strubbelingen… ging al vroeg uit huis. Ik herkende iets van zijn hulpeloosheid… zijn afkeer… wantrouwen… angst voor alles en iedereen om hem heen.’ Ze slikte een paar maal en drong opkomende tranen weg. ‘Maar ondanks dat… was Robbert zacht, gevoelig en had niet die begerige blik die je bij mannen zo vaak ziet. Hij was gewoon lief.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Je wilde hem houden?’
‘Ja.’
‘Daarom sloot je hem in de boeien.’
Het klonk uitzonderlijk hard.
Antoinette van der Graaf deed haar beide ogen dicht en schudde zuchtend haar hoofd.
‘Beste rechercheur,’ sprak ze vermoeid, ‘ik zie er misschien wat dom uit… in uw ogen naïef… maar ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen. Beslist niet. Ik besef verdomd goed dat je een man niet bij je kunt houden als hij niet bij je wil zijn.’ Ze klapte ritmisch met haar vlakke hand op het tafelblad. ‘Zelfs-al-keten-je-hem-met-handboeien-aan-de-verwarming.’
‘Waarom deed je het dan?’
‘Om hem te beschermen.’
De Cock keek grijnzend naar haar op.
‘Mag ik zeggen,’ reageerde hij cynisch, ‘dat mij de logica ontgaat?’
Een matte glimlach gleed langs haar lippen.
‘Dat mag je zeggen,’ sprak ze berustend. ‘Na alles wat er is gebeurd, lijkt het inderdaad weinig zinvol. Toch is het waar. Ik wilde hem alleen maar beschermen.’
‘Tegen wie?’
Ze zwaaide heftig.
‘Tegen mensen… mensen die het op zijn leven hadden voorzien.’
‘Wat voor mensen… wie hadden het op zijn leven voorzien?’
Antoinette van der Graaf spreidde haar beide armen in een hulpeloos gebaar.
‘Dat weet ik niet,’ riep ze klaaglijk. ‘Ik weet wel dat Robbert echt bang was dat hem iets zou overkomen. Ik zei: “Hier in deze woning ben je veilig. Niemand weet dat je hier bent. Zolang jij deze woning niet verlaat, kan er niets met je gebeuren.”’
‘En dat geloofde hij?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Nee, dat geloofde hij niet. Hij zei: “Ze vinden mij overal. Ook hier.”’ Haar onderlip begon te trillen. Er kwamen opnieuw tranen in haar ogen. ‘Hij heeft gelijk. Hij…’