Выбрать главу

De grijze speurder onderbrak haar snel. Hij wilde voor alles het tempo in zijn verhoor gaande houden.

‘Om Robbert aan jouw woning te kluisteren, maakte je hem aan de verwarming vast.’

Antoinette knikte met een betraand gezicht.

‘Als ik thuis was, hoefde dat niet. Dan hield ik gewoon de deur op slot en zorgde ervoor dat hij niet bij de sleutel kon komen.’

‘Heeft hij dat wel eens geprobeerd?’

‘Nee, niet echt.’

‘Wanneer gebruikte je die handboeien?’

Ze keek De Cock treurig aan.

‘Ik moest ook wel eens weg… om te werken en voor het doen van boodschappen.’

‘En dan liet hij zich gewillig ketenen?’

Om haar mond zweefde een glimlach van vertedering.

‘Hebt u hem goed bekeken… zijn mond, de lijn van zijn kin… zijn handen?’

‘Ja.’

Antoinette van der Graaf glimlachte opnieuw.

‘Hij was een groot kind… een lief groot kind. Als ik tegen hem zei: “Tonie” — zo word ik genoemd — “Tonie weet toch wat goed voor Robbert is,” dan liet hij alles met zich doen en verzette zich niet.’

De Cock zweeg. Hij plukte nadenkend met duim en wijsvinger aan zijn onderlip. Met al zijn kennis van emoties en hartstochten probeerde hij de relatie tussen deze vrouw en de vermoorde jongeman te doorgronden. Het lukte niet, althans niet helemaal. Het lag iets te ver buiten zijn begrip.

‘Hoe oud was Robbert?’ vroeg hij plotseling.

‘Vijfentwintig jaar.’

‘Een volwassen man.’

Antoinette van der Graaf grijnsde.

‘Er zijn maar weinig mannen die ooit volwassen worden.’

De Cock ademde diep en veranderde van onderwerp.

‘Robbert… hoe heette hij verder?’

‘Je bedoelt zijn achternaam?’

‘Ja.’

‘Dat weet ik niet.’

De Cock keek haar ongelovig aan.

‘Heeft hij die niet genoemd?’

Ze streek met een paar vingers verveeld een pluk gelig haar achter haar linkeroor en schudde haar hoofd.

‘Ik heb er ook niet naar gevraagd. Robbert… Robbert was voor mij genoeg.’

Bij De Cock groeide een gevoel van irritatie. Trillend strekte hij zijn wijsvinger naar haar uit.

‘Jullie hebben toch met elkaar gesproken,’ riep hij met een zweem van wanhoop. ‘Dagen en nachten waren jullie samen. Hij zal toch iets hebben verteld van vroeger… van zijn school, zijn werk, zijn huis, zijn vader, moeder, broers of zusters… vrienden?’ Zijn stem sloeg bijna over.

Antoinette van der Graaf trok haar schouders op.

‘Robbert kwam uit een goed nest… dacht ik.’ Het klonk ongeinteresseerd. ‘Gezien de kwaliteit van de kleren die hij droeg… zijn goede manieren… zijn spraak… zijn…’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Antoinette,’ sprak hij geduldig, ‘er is in jouw woning in de Van Beuningenstraat een man vermoord… een man die jij aan een verwarmingsbuis had geketend. Op mij rust de onaangename taak om zijn moordenaar te vinden. Maar die pluk ik niet uit de lucht… begrijp je. Daar heb ik aanwijzingen voor nodig… motieven. En als jij mij geen medewerking wilt verlenen, dan moet ik de onzalige gedachte koesteren dat jij persoonlijk iets met die moord te maken hebt.’

Antoinette van der Graaf keek hem woedend aan, zoals bij het begin van het verhoor.

‘Ik heb met die moord niets te maken,’ schreeuwde ze luid. ‘Hoor je me… niets, maar dan ook totaal niets. Ik heb je proberen duidelijk te maken waarom ik hem mee naar huis nam en waarom ik hem met die handboeien vastzette. En verder… verder zoek je het maar uit.’

De grijze speurder liet zich in zijn stoel terugvallen. Hij had in zijn lange loopbaan als rechercheur aan de Warmoesstraat duizenden verhoren geleid, maar hij had zelden een vrouw ontmoet, die zoveel weerstand bood.

‘Dacht je hem werkelijk te kunnen houden?’ vroeg hij zacht en indringend.

Ze schudde traag haar hoofd.

‘Ik wist dat het niet lang zou duren.’ Ze beet weer op haar onderlip. ‘Maar aan zo’n afschuwelijk einde had ik natuurlijk niet gedacht.’

‘Geloofde je echt dat zijn leven gevaar liep?’

‘Ja.’

‘Omdat hij het zei?’

Ze wreef in haar nek.

‘Nee, niet omdat hij het zei. Maar ik voelde de angst… zijn angst.’

‘Heb je met hem over die angst gesproken?’

‘Ja.’

‘Wat was de reden?’

Antoinette van der Graaf keek naar hem op. Het was alsof ineens alle weerstand uit haar was weggegleden. Haar gezicht was ontspannen, zelfs de harde trekken bij haar mond waren verdwenen.

‘Zijn liefde.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Zijn liefde?’ herhaalde hij.

Haar hoofd bewoog bijna ritmisch op en neer.

‘Zijn liefde voor Thérèse.’

4

De Cock zat diep onderuitgezakt in de stoel achter zijn bureau. Peinzend woelde hij met zijn dikke vingers door zijn stugge grijze haren. Het verhoor van de jonge vrouw had niet het verloop gehad dat hij zich had gewenst. Het bezorgde hem het onbevredigende, korzelig makende gevoel, dat Antoinette van der Graaf niet geheel openhartig was geweest… dat er zaken waren die ze voor hem had verzwegen. De vraag die hem sterk bezighield, was… waarom? Als ze inderdaad onschuldig was… wat had dat dan voor zin?

Vledder liep een paar maal onrustig de grote recherchekamer op en neer, pakte toen met een driftig gebaar een stoel, schoof die bij en ging daarop achterstevoren bij de grijze speurder zitten. Op zijn jong gezicht lag een spottende grijns.

‘En dat geloof jij?’ Hij sprak hard en zijn stem trilde van sarcasme. ‘Jij gelooft dat die meid van die dode jongen niet meer weet, dan dat hij Robbert heet?’

De Cock gebaarde afwerend.

‘Ik kan het tegendeel niet bewijzen,’ reageerde hij gelaten. ‘En zolang ik dat niet kan…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek naar Vledder op. ‘Ligt hij op Westgaarde in het sectielokaal?’

De jonge rechercheur knikte.

‘De broeders hebben hem in mijn bijzijn netjes uitgekleed en daarna in een koelvak gelegd.’

‘Had hij papieren bij zich?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Niets, maar dan ook totaal niets. Zelfs geen vloeitje voor een shaggie.’

‘Geld?’

‘Geen stuiver.’

De Cock plooide een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Dat is vreemd,’ sprak hij na enige tijd hoofdschuddend. ‘Die entourage in dat woninkje aan de Van Beuningenstraat had toch geen enkel aspect van een roofmoord.’ Het klonk als een analyse. Hij vroeg aan Vledder of hij zijn signalement had opgenomen.

De jonge rechercheur maakte een vaag gebaartje.

‘Niet zo uiterst exact,’ antwoordde hij. ‘Ik bedoel, niet tot in alle details.’

‘Dat zou ik morgen dan maar doen.’

Vledder reageerde geprikkeld.

‘Ik had niet het minste idee dat zijn identiteit nog moeilijkheden zou opleveren. Toen jij mij middels de mobilofoon liet weten dat die Antoinette van der Graaf was komen opdraven en dat je haar meenam naar de Warmoesstraat voor een verhoor, dacht ik dat alles was geregeld. In mijn hart was ik er absoluut van overtuigd, dat die Antoinette precies wist wie die jongeman was.’

Hij zweeg. Een diepe denkrimpel ontsierde zijn voorhoofd.

‘Heb je goed naar hem gekeken?’ vroeg hij na een poosje. ‘Heb je gezien dat het lichtblonde haar van die dode jongeman was geverfd?’

‘Nee.’

‘Het was voor mij ook een verrassing. Een van de broeders maakte mij erop attent. Bij de haarwortels, kort bij de hoofdhuid, was het goed te zien. De natuurlijke kleur van zijn haar is donkerblond.’

‘Misschien had hij daarom wel geen legitimatiepapieren bij zich,’ opperde De Cock.

Vledder keek hem fronsend aan.

‘Je bedoelt,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat het een teken kan zijn dat hij zijn ware identiteit verborgen wilde houden… dat het lichtblond geverfde haar diende als camouflage?’