De Cock keek naar hem op.
‘Wie sprak er van moord?’
Marius van der Graaf glimlachte wat verlegen.
‘Als je iemand een kogel door zijn hoofd jaagt.’
‘Wie zegt dat?’
Marius van der Graaf duimde wat onzeker.
‘Die… eh, die buurman.’ Hij slikte. ‘Ken ik… eh, kan ik Tonie direct meekrijgen?’
De Cock wreef met zijn duim en wijsvinger in de hoeken van zijn ogen. Het was een vermoeid gebaar.
‘We moeten morgenochtend eerst overleg plegen met de officier van justitie.’
Terwijl Marius van der Graaf de recherchekamer uit dreunde, keek De Cock hem met gemengde gevoelens na. Het was die avond zijn tweede verhoor dat hem niet had bevredigd. Hij draaide zich om en keek naar Vledder.
‘Breng haar naar haar cel en zorg ervoor dat ze een goed bed krijgt.’
Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Vrijwel zonder iets te zeggen legde hij na enige tijd de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig. De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Wie was dat?’
‘De recherche van bureau Lijnbaansgracht. Ene heer Van Nettelhorst heeft zojuist aangifte gedaan.’
‘Waarvan?’
‘Beroving. Vanavond is in Arti et Amicitiae door een gemaskerde man een zilveren sierkan geroofd.’
De Cock deed zijn ogen even dicht.
‘Paulus van Vianen?’
Vledder knikte.
‘Geschatte waarde… anderhalf miljoen.’
5
Het was al ver over negenen toen De Cock de volgende morgen bij het fraaie houten gebouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis uit de tram stapte. Te midden van een stroom haastige reizigers uit het Centraal Station, slenterde hij op zijn gemak langs het Victoriahotel naar het brede trottoir van het Damrak. Ook al botste men een paar maal tegen zijn brede rug, de grijze speurder voelde er niets voor om zijn tred te versnellen. Hij had nog een hele dag met misdaad voor de boeg en waarom zou hij zich haasten.
Rechts, in een zonnige etalage, blikte een lange, vriendelijk ogende man met een krulstaf, een fraaie baard en een mijter, welwillend naar uitgestalde begeerlijkheden. Het bracht een glimlach op het gezicht van de oude rechercheur. Sint Nicolaas en de Kerstman. Hij bedacht dat het juist twee grijsaards waren, die in het donkere jaargetijde wat licht en warmte brachten in de harten van mensen en kinderen.
Hij stak het Damrak over en sjokte via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. O, kom er eens kijken, floot hij uitermate vals en vroeg zich tegelijk af welke kinderen er nu nog blij zouden zijn met twee kaatsenballen in een net.
Mijmerend over zijn eigen jeugd liep hij de hal van het politiebureau binnen, groette in het voorbijgaan de wachtcommandant en danste vrolijk de twee trappen op naar de recherchekamer.
Vledder zat al aan zijn bureau achter zijn grommende elektrische schrijfmachine. Rap gleden zijn vingers over de toetsen.
De Cock hing zijn jas en hoed aan de kapstok en liep op de jonge rechercheur toe.
‘Nu al ijverig?’ vroeg hij vriendelijk.
Vledder liet zijn vingers even rusten en keek naar hem op.
‘Ik zal wel moeten,’ antwoordde hij somber. ‘Commissaris Buitendam stond vanmorgen al op mij te wachten. Het leek alsof hij de hele nacht geen oog had dichtgedaan… zo’n gezicht had hij. En een humeur… om op te schieten. Hij vond ons rapport over de moord in de Van Beuningenstraat veel en veel te summier… en bromde dat wij nooit zo vroeg uit Arti et Amicitiae hadden mogen weggaan… en zei er niets voor te voelen om bij de officier van justitie de vrijlating van Antoinette van der Graaf te bepleiten.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Waarom niet?’
Vledder schoof de schrijfmachine van zich af.
‘Hij acht haar medeplichtig.’
‘Waaraan?’
‘Moord.’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Hoe komt hij daarbij?’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Dat vastzetten van het slachtoffer met handboeien aan de buizen van de verwarming legde hij uit als een uitvoeringshandeling.’
‘Een wat?’
De jonge rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Een uit-voe-rings-han-de-ling, zo noemde de commissaris dat. Naar zijn mening had Antoinette van der Graaf door haar daad het slachtoffer bij voorbaat weerloos gemaakt ten opzichte van de moordenaar, van wie zij tevoren wist dat hij zou komen.’
Verbijsterd schudde de oude rechercheur zijn hoofd.
‘Wat een baarlijke onzin. Waar baseert die man dat op? Die vent is gek.’
Vledder krabde zich achter zijn linkeroor.
‘Zeg hem dat zelf maar. Ik kom hem liever niet onder ogen. Hij had vanmorgen een bui om ons tweeën onmiddellijk op non-actief te sturen.’
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Hij voelde hoe de woede wild door zijn aderen bruiste.
Als hij in deze gemoedstoestand, zo overdacht hij, naar de commissaris stapte, maakte hij brokken. Geduldig wachtte hij tot zijn oude hart weer in een prettig ritme kwam en de woede uit hem wegzakte. De grijze speurder begreep best wat Buitendam dwars zat. De commissaris had, zo besefte hij, de beroving in Arti et Amicitiae als een blamage ervaren. Ondanks zijn toezeggingen aan Manfred van Nettelhorst voor een goede bewaking, was er toch een kunstschat uit diens collectie ontvreemd.
De Cock kwam van zijn stoel overeind. Hij voelde zich weer evenwichtig en voldoende weerbaar om een directe confrontatie met zijn boze politiechef aan te gaan.
Met een twinkeling in zijn ogen blikte hij naar Vledder en strekte zijn rug.
‘Indachtig jouw vele vriendelijke vermaningen in het verleden,’ sprak hij zoet spottend, ‘zal ik onze Buitendam dit keer bezield met de mildste gevoelens tegemoet treden. Ik ben voor mijzelf tot de conclusie gekomen dat voor de commissaris geldt de Latijnse kreet… Abundat dulcibus vitiis.’
De jonge rechercheur keek argwanend naar hem op.
‘Dat betekent?’
De Cock gniffelde.
‘Hij is rijk aan vriendelijke tekortkomingen.’
Met een glimlach op zijn lippen draaide hij zich om en waggelde in zijn zo typische slentergang de grote recherchekamer uit.
Commissaris Buitendam keek De Cock aan. Narrige trekken ontsierden zijn gezicht. Met een slanke hand wuifde hij in de richting van een kleine corpulente man, die naast zijn bureau op een stoel zat.
‘Rechercheur De Cock,’ sprak hij streng, ‘mag ik je voorstellen aan mijn vriend, de heer Manfred van Nettelhorst.’
De grijze speurder maakte een stijve buiging. De aanwezigheid van de kunstverzamelaar in de kamer van de commissaris zinde hem niet. Het ontnam hem de mogelijkheid om zonder enige terughouding over de vrijlating van Antoinette van der Graaf te praten.
‘Ik… eh, ik heb de heer Van Nettelhorst,’ reageerde hij voorzichtig, ‘gisterenavond al mogen gadeslaan in Arti et Amicitiae tijdens een korte… en ik mag wel zeggen… vrij explosieve toespraak, die hij hield tegen een onthutste oude dame.’
Commissaris Buitendam blikte van Van Nettelhorst naar De Cock en terug.
‘De… eh, de heren hebben elkaar reeds ontmoet?’ vroeg hij onzeker.
Van Nettelhorst knikte traag.
‘Ik heb rechercheur De Cock gisterenavond gezien,’ sprak hij wat neerbuigend. ‘Hij was in gezelschap van een jongeman. Ik schat een collega-rechercheur. Tot mijn verbazing toonde rechercheur De Cock een bijzondere belangstelling voor mijn Monet.’
Commissaris Buitendam kuchte om aandacht en richtte het woord tot De Cock. ‘Ik heb aan de heer Manfred van Nettelhorst proberen uit te leggen waarom Vledder en jij de bewaking van de kunstschatten in Arti et Amicitiae niet hebben voortgezet. Ik bedoel hier de melding van de moord in de Van Beuningenstraat op die nog steeds onbekende jongeman.’ De grijze speurder trok zijn kin iets omhoog.