‘Misschien hadden Vledder en ik ook zonder die melding van een moord de expositieruimte in Arti et Amicitiae wel verlaten.’
Commissaris Buitendam keek de oude rechercheur wat verward aan. ‘Dat… eh, dat begrijp ik niet.’
De Cock gebaarde in de richting van Van Nettelhorst.
‘Deze heer sprak zo onbeleefd, zo onheus en zo vernederend tegen een broze oude dame, die de schoonheid van een kunstvoorwerp wat nader wilde bekijken, dat ons beiden de lust om nog langer met hem in dezelfde ruimte te vertoeven, was vergaan.’
Het gezicht van Van Nettelhorst kleurde dieprood.
‘Dat heb je toch gezien,’ schreeuwde hij onbeheerst. ‘Je stond er pal bij. Dat stomme ouwe wijf had mijn sierkan van de sokkel getild.’
De Cock keek hem schouderophalend aan.
‘En.’
De heer Van Nettelhorst trilde van woede.
‘En?’ herhaalde hij geëmotioneerd. ‘Ze zat ’r met d’r handen aan. Een expositie van kunst is geen supermarkt… geen huishoudbeurs.’
De Cock glimlachte.
‘Ik herinner mij dat u gisteren dezelfde opmerking maakte.’
Van Nettelhorst gesticuleerde wild.
‘Ze moet er afblijven. Zo is het. Wat een ander in zijn handen heeft gehad, moet ik niet meer hebben.’
Hij slikte.
‘Dat is… eh, dat is…’
‘…onrein?’ vulde De Cock vragend aan.
De heer Van Nettelhorst balde zijn kleine vuisten tot zijn knokkels wit werden.
‘U… u…,’ stamelde hij. ‘U begrijpt er niets van.’
De Cock knikte gelaten.
‘Ik moet u ook eerlijk zeggen,’ reageerde hij vriendelijk, ‘dat het mij bijzonder moeilijk valt mij in uw gemoedstoestand te verplaatsen. Ik begrijp weinig van de ziel van een… nijver collectioneur van onbezoedelde schoonheid.’ Hij glimlachte beminnelijk. ‘Daarom zal ik uw gedrag van gisterenavond niet gebruiken als een verontschuldiging voor mij en mijn collega om de bewaking van uw kunstschatten op te heffen. Nu ik erover nadenk, vind ik moord toch een aanvaardbaarder excuus.’
Van Nettelhorst stak zijn beide armen omhoog.
‘Ik niet. U had moeten blijven. Dat was uw taak… de opdracht die u van uw superieuren had gekregen. We kunnen zeker aannemen dat in de aanwezigheid van u en uw collega die beroving nooit had plaatsgevonden.’
De Cock snoof. De weerzin tegen de man groeide.
‘Ik acht een mensenleven van onnoemelijk meer waarde, dan uw gehele kunstverzameling… hoe mooi… hoe indrukwekkend ook.’
Van Nettelhorst wond zich steeds meer op. Hij kwam half uit zijn stoel overeind en schreeuwde.
‘Een mensenleven?’ Verachting trilde in zijn overslaande stem. ‘In vergelijking met een kunstvoorwerp… wat betekent dan nog een mensenleven? Niets… helemaal niets.’
Hij veranderde van toon.
‘In een groots moment van creativiteit en goddelijke inspiratie schept een kunstenaar… misschien slechts éénmaal in zijn gehele bestaan… een waar kunstwerk. Zo’n magnifiek hoogtepunt, gestold in metaal of steen… of vastgelegd op paneel of doek, blijft… trotseert de eeuwen.’ Zijn mond trok scheef. ‘Maar een mensenleven? Hoeveel miljarden mensen hebben sinds onheuglijke tijden deze aarde bevolkt. En wat is er van hen overgebleven? Soms vindt men ergens een stuk schedel, een paar botten, overblijfselen die nauwelijks van die van een aap zijn te onderscheiden.’
De grijze speurder keek de kleine corpulente man met enige verbijstering aan. Het vlezige gelaat van Van Nettelhorst kreeg in zijn geestesoog duivelse trekken.
‘Ik acht het niet zinvol om met u een discussie over dit onderwerp voort te zetten. Bovendien ben ik bang dat ik tot onaangenaamheden zal vervallen.’
Hij keerde zich van de man af en blikte naar Buitendam.
‘Mag ik met u nog even praten over Antoinette van der Graaf?’
‘Zeker.’
‘Ik heb van Vledder begrepen dat u haar verdenkt van medeplichtigheid aan moord.’
‘Dat doe ik, ja.’
De Cock glimlachte.
‘Zover wil ik zeker niet gaan. Ik vind medeplichtigheid wat geforceerd. Er zijn geen omstandigheden die duiden op een relatie tussen haar en de dader.’
‘Je kunt ook niet waarmaken dat die relatie er niet is. Zeker zolang de identiteit van het slachtoffer nog niet vaststaat. Ik zal daarom de officier van justitie voorstellen haar nog enige tijd vast te houden.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar. Hij begreep dat het weinig zin had om te protesteren. Buitendam zou in het bijzijn van zijn vriend nooit capituleren.
Van Nettelhorst lachte.
‘In plaats van aan zo’n ordinaire moord, kunt u uw tijd en energie beter gebruiken voor de opsporing van mijn zilveren sierkan.’
De opmerking trof De Cock in zijn ziel. Hij keek Van Nettelhorst minachtend aan en wendde zich daarna tot de commissaris.
‘Ik hoop,’ sprak hij hees, ‘dat u in de toekomst bij de keuze van uw vrienden wat meer zorgvuldigheid in acht neemt.’
Het duurde even. Enkele seconden. Toen werd het gezicht van Buitendam lijkbleek. Traag kwam hij vanachter zijn bureau omhoog. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn rechterarm trillend naar de deur.
‘Eruit.’
De Cock ging.
6
Toen De Cock door de grote recherchekamer naar zijn bureau stapte, keek Vledder hem scherp onderzoekend aan.
‘Was het weer zover?’ vroeg hij bezorgd.
De oude rechercheur knikte.
‘Die kunstverzamelaar… die vette Van Nettelhorst was bij hem. Hij zat breeduit en maakte ons verwijten, dat wij gisterenavond de expositieruimte in Arti et Amicitiae vroegtijdig hadden verlaten en stelde ons min of meer aansprakelijk voor de diefstal van de zilveren sierkan van Paulus van Vianen.’
Vledder reageerde verwonderd.
‘Er was toch een moord?’
De Cock grijnsde.
‘Bij Manfred van Nettelhorst stelt een mensenleven niet veel voor. Hij vindt kunst oneindig veel belangrijker. Toen ik naar aanleiding daarvan tegen Buitendam zei dat hij zijn vrienden in de toekomst wat zorgvuldiger moest kiezen, stuurde de commissaris mij zijn kamer af.’
Vledder lachte.
‘Vind je het gek?’
De Cock ging in de stoel achter zijn bureau zitten en leunde achterover.
‘Toch raak ik nu wel in de problemen,’ sprak hij somber. ‘Ik heb uitdrukkelijk tegen Marius van der Graaf gezegd, dat wij zijn zuster niet zouden vasthouden, maar zonder toestemming van de commissaris kan ik haar niet in vrijheid stellen.’
‘Wat zei hij ervan?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Buitendam bleef bij zijn standpunt dat hij haar medeplichtig achtte. Hij zou de officier van justitie adviseren haar nog enige tijd vast te houden.’ De oude rechercheur ademde diep. ‘Zolang we de identiteit van het slachtoffer niet hebben vastgesteld, krijg ik haar zeker niet vrij.’
Vledder reageerde verschrikt.
‘Hoelang kan dat duren?’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Heel lang. Ik ben bang dat Ben Kreuger de vingerafdrukken van de jongeman ook niet in zijn collectie heeft, anders hadden we allang iets van hem gehoord.’ Hij keek naar Vledder op. ‘Hoe laat is de sectie?’
De jonge rechercheur raadpleegde zijn horloge.
‘Over een uur.’
‘Denk je om het signalement?’
‘Zeker.’
De oude rechercheur staarde voor zich uit.
‘Kijk eens of er wasmerken in zijn kleding zijn aangebracht. Ik heb daar in het verleden wel eens succes mee gehad.’ Hij kwam uit zijn leunende houding terug. ‘En informeer eens bij de recherche van het bureau Lijnbaansgracht hoe de beroving van die zilveren sierkan gisterenavond precies in zijn werk is gegaan… of ze al vorderingen hebben gemaakt bij de opsporing.’
Vledder knikte begrijpend.
‘En wat doe jij?’